banner


Line
Languages:                                
English / engels    
Dutch / nederlands

[Alle foto's hier zijn thumbnails. Klik op een thumbnail om de foto's in groter formaat te tonen.]

Zweefvliegen (Syrphidae)

Contents: 1 inleiding zweefvliegen, 2 bij-achtige zweefvliegen, 3 hommelachtige zweefvliegen, 4 wespachtige zweefvliegen, 5 overige zweefvliegen.

1 Inleiding zweefvliegen

Zweefvliegen vormen een grote familie van kleine tot zeer grote vliegen, die tot de vaste bezoekers van elke bloementuin kunnen worden gerekend. In de Benelux komen meer dan 300 soorten voor! In de zomer tref je ze vaak aan tussen de vlinders, bijen, hommels en andere bloemenvereerders. Ze vallen meestal direct op door hun snelle vlucht, het regelmatig stilstaan in de lucht en een aantal soorten door hun grootte. Een aantal zweefvliegen behoren tot de grootste vliegen in ons land. Bovendien zijn de meeste erg kleurrijk. Toch valt het nog niet mee om ze er altijd uit te pikken: ook een aantal dikkopvliegen en wolzwevers doen sterk aan zweefvliegen denken. Daarnaast zijn er een aantal tamelijk donkere zweefvliegen die qua kleuren duidelijk afwijken van de rest en dus moeilijk thuis te brengen zijn. Om met zekerheid te kunnen zeggen of je met een zweefvlieg hebt te maken, moet je kijken naar de aders in de vleugels (foto onder). Zweefvliegen hebben namelijk een groot stuk van de vleugelrand zonder ader. Ook komt daar geen ader op uit. De ader die bij veel vliegen tot aan de vleugelrand loopt, eindigt bij zweefvliegen in een dwarsader (A). Daarnaast hebben zweefvliegen een zogenaamde 'zwevende ader', dat wil zeggen een ader die niet eindigt bij de rand of in een andere ader (B). Als je die twee kenmerken allebei in een vleugeltje ziet, dan weet je zeker dat je te maken hebt met een zweefvlieg.

Vleugeladering bij zweefvliegen: A aderloze rand, B "zwevende ader".

Net als alle andere vliegen kennen ook zweefvliegen een zogenaamde volledige metamorfose. Ze doorlopen alle stadia van ei, via larve en pop naar imago. Bij de zweefvliegen vinden we een grote variatie aan larven. Sommige leven in heel erg vervuild water en hebben daarom een lange adembuis aan het achterlijf (rattenstaartlarven), andere jagen op bladluizen, weer andere wonen in knollen en wortels van planten. Net als bij veel andere vliegen zien de mannetjes en de vrouwtjes er meestal hetzelfde uit: ze hebben ongeveer dezelfde tekening, zijn even groot enz. Overigens bestaan daarop uitzonderingen, want die maakt de natuur altijd: de vrouwtjes van de Blinde Bijen zien er wel degelijk anders uit dan de mannetjes. Maar, en dat geldt ook voor alle andere vliegen, toch kun je mannetjes en vrouwtjes meestal heel gemakkelijk uit elkaar houden. Mannetjes hebben namelijk veel grotere ogen die elkaar in het midden raken of bijna raken. De ogen van de vrouwtjes zijn veel kleiner en staan ook veel verder uit elkaar.

Aan de ogen kun je vaak de sexe zien: mannetjes (rechts) hebben grote dichtbijelkaar staande ogen, vrouwtjes (links) veel kleinere die verder uit elkaar staan.

Wetenschappelijk heeft men de zweefvliegenfamilie in diverse onderfamilies gesplitst. Ik hanteer op deze pagina's liever een eigen indeling: die naar vorm en kleur. Daarom heb ik de zweefvliegen ingedeeld in bij-achtige zweefvliegen (donkerbruin met oranje-lichtbruine vlekken en strepen), zoals de beroemde Blinde Bij, hommelachtige zweefvliegen (groot, vaak behaard en zwart met gele en/of witte banden), zoals de Hommelzweefvlieg en de Grote Narcissenvlieg, wespachtige zweefvliegen (zwart met gelige strepen), waartoe het grootste gedeelte behoort, en overige zweefvliegen: een aantal donkere soorten en de bekende Snuitvlieg. Dat is dus een volledig eigen indeling zonder enige wetenschappelijke waarde.

2 Bij-achtige zweefvliegen

Een groot aantal zweefvliegen doen bijen na: ze zijn vaak donkerbruin met lichtbruine tot oranjegele vlekken. Sommige lijken zelfs heel erg op echte bijen, maar ze verraden zich door hun mooiere vlucht, grotere vleugels en plattere lijf. Als je er even op let, dan zie je het verschil vrij snel. Tot de bij-achtige zweefvliegen behoren de Blinde Bijen (tegenwoordig meestal Bijvliegen genoemd en in België ook bekend staande als Slijkzweefvliegen) uit het beruchte geslacht Eristalis. Berucht omdat de soorten zeer sterk op elkaar gelijken, de vrouwtjes zelfs nog meer dan de mannetjes. Hieronder zie je twee zeer algemeen voorkomende soorten: de (echte) Blinde Bij en de Kegelbijvlieg. Bij twee soorten is het verschil het best te zien aan het onderste gedeelte van de pootjes: de Kegelbijvlieg heeft gele en de Blinde Bij heeft zwarte pootuiteinden. Daarnaast heeft de blinde bij twee duidelijke haarbandjes in de ogen. Op de foto linksonder zijn die bandjes goed te zien. Je moet wel de juiste belichting hebben om ze in het veld te zien.

Links de (echte) Blinde Bij (Eristalis tenax), rechts de Kegelbijvlieg (Eristalis pertinax). Het verschil zit 'm in de kleur van de pootjes en de ogen.

De Kleine Bijvlieg komt ook heel veel in onze tuin voor. Het mannetje daarvan is gemakkelijk te herkennen: zijn oranje vlekje heeft een duidelijk driehoekje, voordat de vlek rond wegloopt. Het vrouwtje is het beste te herkennen aan het gezichtje: geheel bedekt met witte haartjes, zonder een zwarte streep in de lengte. Zoals bij veel bijvliegen zegt de lichaamstekening van het vrouwtje helemaal niets. Ze verschillen vaak van de mannetjes door lichte ringen rond de overgang van de lichaamssegmenten. En meestal is het oranje vlekje veel kleiner dan bij de mannetjes, of dit ontbreekt volledig.

Het mannetje, links, en de kop van een vrouwtje, rechts, van de zeer algemene Kleine Bijvlieg (Eristalis arbustorum)

Ook veel voorkomend in de tuin is de Puntbijvlieg hieronder. Lijkt sprekend op de diverse andere soorten maar is het best te herkennen aan het kleine donkere vlekje in de vleugel (vlak bij de achterrand): dat is puntvormig. De wetenschappers gebruiken voor de Puntbijvlieg ook wel de naam Eristalis interruptus.

Links een vrouwtje en rechts een mannetje van de ook al zeer algemene Puntbijvlieg (Eristalis nemorum).

De larve van een bijvlieg noemen we rattenstaartlarve. Het zijn wormvormige beestjes die leven in zeer vervuild water, ja, zelfs in gier! Ze eten daar allerlei rottend materiaal. Omdat dat water zeer zuurstofarm is, kun je met kieuwen niets bereiken. En om te voorkomen dat ze elke keer naar de oppervlakte moeten komen om adem te halen hebben deze larven een heel lange ademhalingsbuis aan het achterlijf ontwikkeld. Deze steken ze een heel klein eindje boven het water uit en zo kunnen veilig in de troep blijven zitten en toch ademhalen. Van de soort hieronder zijn we absoluut niet zeker. Volgens sommigen echter zou het hier kunnen gaan om de Veranderlijke Bijvlieg. Deze soort moet je echter vangen en van alle kanten bekijken om zekerheid te verkrijgen.

Het zou hier kunnen gaan om de Veranderlijke Bijvlieg (Eristalis pratorum), maar we zijn daarvan niet zeker!

3 Hommelachtige zweefvliegen

Een aantal zweefvliegen doen hommels na en zijn daar zeer goed in. Overigens moet je een beetje oppassen: er zijn ook wolzwevers die bij de overige vliegen behandeld worden. Ook die doen hommels na, maar het zijn beslist geen zweefvliegen. Je kunt ze herkennen aan het feit dat ze erg groot zijn, zwaarbehaard en een heel lange snuit hebben. Om aan hun voedsel te komen landen ze maar zelden op bloemen, ze blijven er meestal als een kolibri voor zweven. Omdat zweefvliegen meestal een wat kortere tong hebben, landen zij meestal wel op de bloem van hun keuze! De bekendste hommelimitator onder de zweefvliegen is de hommelzweefvlieg. Dat is een merkwaardig ding, want hoewel er maar één soort is, doet die soort verschillende hommels na, zodat er verschillende vormen van in omloop zijn. Hieronder zie je links een vorm die de Aardhommel nadoet en rechts eentje die de Steenhommel nabootst. Het lijken waarachtig wel twee verschillende soorten. In zulke gevallen is het handig om de wetenschappelijke namen uit te breiden. Behalve het geslacht (Volucella) wordt dan de soortnaam vermeld (in beide gevallen bombylans) en vervolgens de naam van de ondersoort. In dit geval heten de beestjes: Volucella bombylans bombylans voor de Steenhommel-imitator (recentelijk in het Nederlands de Steenhommelreus gedoopt) en Volucella bombylans plumata voor de Aardhommelnabootser (recentelijk Aardhommelreus genaamd). De larven zijn ook interessant, want die leven in de hommelnesten. Ze eten daar waarschijnlijk het afval op, maar het kan ook zijn dat sommige ook de larven van de hommels opeten.

Twee keer de Hommelzweefvlieg (Volucella bombylans). De linker variëteit heet Aardhommelreus, de rechter Steenhommelreus, maar het is wel degelijk één soort!

Omdat hommels behoorlijk forse insecten zijn, is het natuurlijk niet gek dat de zweefvliegen die hen imiteren ook behoorlijk fors zijn. Een paar van de grootste vliegen in de Benelux zijn dan ook zweefvliegen. En één van de bekendste daarvan is de Ivoorzweefvlieg, ook wel Witte Reus genoemd, linksonder. Hij is een nauwe verwant van de Hommelzweefvlieg hierboven, maar is gelukkig niet erg variabel. Hij komt iets vaker voor dan de vorige zoort en is erg opvallend. Ook hij doet zo'n beetje een hommel na, maar maakt daar niet veel werk van: een grote ivoorwitte band om het lichaam dat verder zwart is en dat is het dan. Zelfs aan beharing is niet gedacht. Ook zijn larven leven in hommelnesten. De Narcissenvlieg doet ook hommels na en is wel dicht behaard. De imitaties zijn echter niet geweldig, want het is onmogelijk vast te stellen welke hommelsoort wordt nagedaan. Zoals de naam al aangeeft gaat het hier om een in de bloembollenteelt schadelijke soort, waarvan de larven in bloembollen leven (vooral die van narcissen) en deze van binnenuit aanvreten. Gezien de vele narcissen in Nederland mag het niet verbazingwekkend zijn dat dit een algemeen voorkomende soort is.

Nog twee hommelimitators: links de Ivoorzweefvlieg (Volucella pellucens) en rechts de Narcissenvlieg (Merodon equestris).

De Hommelbijvlieg hieronder is wel een bijzondere beest. Hij is lid van de groep bijvliegen en dat is te zien aan de tekening op het achterlijf. Je moet dan wel door de hommelachtige beharing heen kijken. Dat lukt bij het exemplaar hieronder prima, maar er zijn ook zwaarder behaarde dieren. Ondanks het feit dat het hier om een zeer algemeen voorkomende soort gaat, wordt hij niet zo vaak opgemerkt. Dat komt, omdat hij maar zelden bloemen bezoekt. De larven leven in en van rottend plantenmateriaal.

Een bijvlieg die een hommel nadoet: de Hommelbijvlieg (Eristalis intricaria) maakt het allemaal wel erg ingewikkeld.

4 Wespachtige zweefvliegen

De meeste zweefvliegen echter doen wespen na. Ze zijn zwart met gele of witte strepen of vlekken. Ze zijn er in allerlei schakeringen en ook de grootte varieert enorm. Dat kan natuurlijk ook, want er zijn ook heel veel zeer kleine geel/zwarte wespen die kunnen steken. De beste wespenimitators vind je hieronder. Links een zweefvlieg uit het geslacht Chrysotoxum. Dit geslacht heeft ook een Nederlandse naam: fopwespen. Niet alleen lijkt de lichaamstekening veel op die van wespen, het dier heeft ook nog eens donkere vleugels en voor vliegen erg lange antennes, zodat je soms twee keer moet kijken om te zien dat het inderdaad 'maar' een vlieg is. Ook dit is een lastig geslacht: er zijn meerdere sterk op elkaar gelijkende soorten. Ook de Gewone Citroenzwever rechtsonder doet heel erg aan een wesp denken, maar hij heeft echte vliegenantennes: korte en merkwaardige gevormde aanhangsels die helemaal niet lijken op de antennes van wespen. Beide soorten zijn in Nederland vrij algemeen, maar zijn niet overal even talrijk.

Links misschien wel de beste wespenimitator: de Stipfopwesp (Chrysotoxum festivum) en rechts nog een aardige: de Gewone Citroenzwever (Xanthogramma pedissequum).

De soort hieronder komt meestal massaal voor en is in geheel Europa te vinden. Hij is uitgezet in Zuid-Afrika en kan zich daar prima handhaven. Het is een ongeveer 9 mm lange soort die men een welhaast onmogelijke Nederlandse naam heeft gegeven: de Terrasjeskommazwever. Dan is misschien zelfs de wetenschappelijke naam gemakkelijker te onthouden! Deze soort wordt gekweekt, omdat de larven van bladluizen leven en wordt vooral ingezet bij de teelt van chrysanten en spinazie. Onder gunstige omstandigheden produceert de vlieg bij ons wel 6 tot 7 generaties in één zomer (hij vliegt van juni tot in oktober). De hele levenscyclus gaat dan ook vrij snel. Al twee dagen na gelegd te zijn, kunnen de eitjes uitkomen. De larven doen vervolgens 10 dagen niets dan eten, gedurende welke tijd een larve wel 800 bladluizen aan kan. Dan gaat hij verpoppen. Reeds na 8 dagen komt er een nieuw vliegje uit de pop. En als zij een vrouwtje is, dan kan ze in haar hele leven wel tot 1.000 eitjes leggen! Geen wonder dus dat er mee gekweekt wordt voor de biologische landbouw. Voor deze soort wordt ook de oude wetenschappelijke naam nog wel gebruikt: Metasyrphus corollae.

Deze zeer veel voorkomende soort heeft een bijna onmogelijke Nederlandse naam meegekregen: Terrasjeskommazwever (Eupeodes corollae). Links het mannetje, rechts het vrouwtje

Het geslacht van de bandzwevers (Syrphus) bevat een aantal tamelijk sterk op elkaar lijkende soorten. Vooral een groepje van drie (de Bosbandzwever, de Bessenbandzwever en de Kleine Bandzwever) geeft grote problemen. Toch is het volgens kenners wel te doen. De Bosbandzwever, linksonder, is de enige van de drie met behaarde ogen. Om dat te kunnen zien, moet je hem waarschijnlijk wel vangen. Vooral bij vrouwtjes moet je wel heel goed kijken om de beharing te zien, bij mannetjes is het iets opvallender. De soort komt het meest voor in het bos en aan de bosrand. De Bosbandzwever is een bekende trekvlieg, die in Noord-Europa massaal als immigrant kan optreden. Vliegt van maart tot in september in meerdere generaties. Een gewone soort in Europa, Azië en Noord-Amerika. De Bessenbandzwever en de Kleine Bandzwever hebben dus onbehaarde ogen, maar zijn erg moeilijk uit elkaar te houden, behalve als het om vrouwtjes gaat. Zijn de dijen deels zwart, dan hebben we het over de Kleine Bandzwever. De foto rechtsonder is niet helemaal overtuigend, maar het lijkt er sterk op dat de dijen geheel geel zijn. En omdat het een vrouwtje betreft zou dat betekenen dat we het hebben over de Bessenzwever, de grootste van de drie. Ook dit is een doodgewone soort, al vertoont hij wat minder neigingen te trekken. Begint vaak net iets later te vliegen: april tot september. De larven van alle drie soorten leven van bladluizen. Vooral de larven van de bessenzwever zijn erg nuttig, omdat ze gek zijn op bladluizen in bessenstruiken.

De Bosbandzwever (Syrphus torvus), links, heeft behaarde ogen, al zul je ze vaak wel moeten vangen om dat te kunnen zien. Het vrouwtje van de Bessenzwever (Syrphus ribesii), rechts, heeft geheel gele dijen.

De zweefvliegen uit het geslacht Sphaerophoria (langlijven) zijn allemaal klein, zwart-geel gestreept en lijken sprekend op elkaar. Alleen het mannetje op de foto rechtsonder laat zich wat gemakkelijker herkennen, omdat zijn achterlijf wat langer is dan zijn vleugels zijn. En daarom is het de Grote Langlijf, een bijna overal zeer algemene soort. Overigens zou het ons niet verbazen dat het vrouwtje op de linkerfoto bij het mannetje hoort, maar daarvan zijn we niet zeker, omdat de vrouwtjes uit dit geslacht alleen met de hulp van een microscoop uit elkaar zijn te houden.

Links een vrouwelijke langlijfzweefvlieg Sphaerophoria sp. en rechts een mannelijke Grote Langlijf (Sphaerophoria scripta).

De Halvemaanzwever (of Halvemaanzweefvlieg) is een vrij kleine zweefvliegensoort. Eigenlijk zijn het twee soorten: de Witte en de Gele Halvemaanzwever. Op het achterlijf bevinden zich witte of roomgele tekeningen (van die kleur hangt af met welke soort je precies te maken hebt). Die tekeningen lijken wel wat op halve manen, vandaar de naam. Het is één van de zweefvliegen die graag bloemen in de tuin bezoeken en zich daarbij vaak tussen vlinders, bijen en hommels ophouden. De Halvemaanzwever overwintert vaak als volwassen vlieg. In onze tuin komt vooral de Gele Halvemaanzwever voor, maar in andere tuinen kan best de Witte soort dominant zijn. Overigens lijken de aantallen Gele Halvemaanzwevers in Nederland toe te nemen. De larven van deze soorten zijn nuttig in de tuin, want ze eten bladluizen.

Links de Gele Halvemaanzwever (Scaeva selenitica). Rechts de Witte Halvemaanvlieg (Scaeva pyrastri).

Om stil te kunnen staan in de lucht moeten sommige zweefvliegen zo snel met hun vleugels slaan dat die vleugelslag hoorbaar is voor mensen. Zit 's zomers maar eens een poosje doodstil bij een Vlinderstruik, Sedum of het Koninginnekruid. Van het geslacht Helophilus komen twee soorten regelmatig in onze tuin voor: de (echte) Pendelzweefvlieg en de Citroenpendelzweefvlieg. De Pendelzweefvlieg (Helophilus pendulus) zie je zonder meer het meest. Deze is wat kleiner dan de andere, de vlek op het eerste achterlijssegment is kleiner en de kleuren zijn wat donkerder, inclusief een klein oranje vlekje. De strepen op het derde achterlijfssegment raken elkaar niet. Ook de Citroenpendelvlieg (Helophilus trivittatus) is vaak ook een heel gewone verschijning in de tuin, maar hij is iets minder talrijk dan de Gewone Pendelzweefvlieg. Hij is wat groter en ook wat lichter gekleurd en mist de donkere oranje vlek op het tweede segment. De vlek op het eerste segment is iets groter en de strepen op het derde segment raken elkaar.

Links de Pendelzweefvlieg (Helophilus pendulus), rechts de sterk gelijkende, maar lichter gekleurde Citroenpendelzweefvlieg (Helophilus trivittatus).

De Doodskopzweefvlieg lijkt eigenlijk veel op de soorten hierboven, maar hij is gemakkelijk te herkennen: de strepen op het borststuk lopen horizontaal en dat maakt 'm uniek. Bij alle andere zweefvliegen die op het borststuk strepen hebben, lopen die van voren naar achteren. Bovendien kun je als je goed kijkt in het patroon een soort doodskop ontdekken, al is dat bij het ene exemplaar beter te zien dan bij het andere. De meeste zweefvliegen overwinteren als ei, made of pop, maar de bevruchte vrouwtjes van de Pyjamazweefvlieg (ook wel Snorzweefvlieg genoemd), rechts, dikwijls als volwassen vlieg. Bovendien vertoont dit vliegje trekgedrag: vele vliegen in de herfst naar Zuid-Europa, waarbij over de Alpen gevlogen wordt! Ook deze soort is gemakkelijk te herkennen: hij heeft dubbele strepen. Hij is overigens veel kleiner dan de Doodskopzweefvlieg. Beide soorten kun je in bijna elke tuin in grote aantallen aantreffen.

Links de Doodskopzweefvlieg (Myathropa florea). Rechts de veel kleinere, maar ook erg kleurrijke Pyjamazweefvlieg (Episyrphus balteatus).

Nog twee kleine duidelijk wespachtige zweefvliegen. De eerste is een Didea en volgens Han Endt zelfs de Bosdidea. Deze is in Nederland vrij algemeen. Daarnaast de Geelbandwimperzwever uit het geslacht Dasysyrphus, dat ook al een aantal lastig te determineren soorten bevat. Ook dit geslacht is van harte welkom in de tuin, want de larven eten eveneens bladluizen.

Twee kleinere zweefvliegen: links de Bosdidea (Didea fasciata) en rechts de Geelbandwimperzwever (Dasysyrphus tricinctus)

De zweefvlieg linksonder lijkt eigenlijk helemaal niet op een zweefvlieg. We hebben dan ook lang gedacht dat het een wapenvlieg zou kunnen zijn, want daar lijkt hij eigenlijk veel meer op. Hans-Peter Tschorsnig hielp ons echter uit de droom: het is een heuse zweefvlieg. Het is een erg mooie vlieg, die je vooral aantreft tijdens een zonnebad op een blad. Wij hebben het dier nooit op bloemen zien zitten, hoewel het in Nederland een algemene soort is. De gewoonte van de leden van dit geslacht van zweefvliegen om niet op bloemen te zitten, vind je terug in de naam: ze worden bladlopers genoemd. Rechtsonder nog een veel in onze tuin voorkomende zweefvlieg. Het is een erg kleine soort, die je van dichtbij moet bekijken om te zien dat'ie toch wel heel bijzonder is met zo'n rode vlek op zijn dikke dijen. Er zijn nog wel meer van dit soort zweefvliegen, maar die hebben geen rode vlek op de dijen. Deze soort is in ons land zelfs zeer algemeen.

Links: Deze zonne-aanbidder is een zweefvlieg en wel de Gewone Rode Bladloper (Xylota segnis). Rechts: De Menuetzweefvlieg (Syritta pipiens) is een erg mooie vlieg, tenminste als je hem van dichtbij bekijkt.

De zweefvlieg linksonder lijkt wel iets op de Menuetzweefvlieg, maar moet het stellen zonder de verdikte pootjes. Het is een zweefvliegje dat je waarschijnlijk vaker ziet dan je denkt, maar het is erg weinig opvallend. Een zeer algemene soort in de gehele Benelux. Het vliegje is hier gefotografeerd in een Grote Theunisbloem, altijd een fraai decor voor een mooie foto. De wespachtige tekening is op onderstaande foto door de vleugels heen goed te zien, maar zal bij minder of verkeerd licht onzichtbaar zijn. Rechtsonder een nauwe verwant: de Slanke Driehoekzweefvlieg. Deze maakt vaak een nog wat donkerder indruk. Opvallend is bij deze soort het haltertje, dat dikwijls een bijna lichtgevende groenige kleur heeft. Zoals de naam al aangeeft is hij slanker dan z'n neefje en heeft een duidelijk iets ingesnoerd achterlijf. Met een lengte tot 9 mm vaak net iets langer dan z'n neefje, dat niet verder komt dan een 8 mm. Maar of je daar nou veel van ziet in het veld. Dit is in de gehele Benelux een algemene soort. Overigens Han Endt bedankt voor het determineren.

Links de Gewone Driehoekzweefvlieg (Melanostoma mellinum) die zeer algemeen is en rechts de Slanke Driehoekzweefvlieg (Melanostoma scalare) die slechts algemeen is.

5 Overige zweefvliegen

De Snuitvlieg linksonder is een zeer algemene soort in de Benelux. Hij heeft een beetje de kleuren van een bij, maar lijkt daar verder helemaal niet op, vooral niet door dat rare snuitje. De larven van deze soort leven in mest, vooral in koeienvlaaien. Het is de gemakkelijkst te determineren zweefvlieg in onze streken, want je kan hem met geen enkele andere soort verwarren. Van de soort rechtsonder hebben we heel lang niet geweten wat voor vlieg het was. Weliswaar wees de vleugeladering sterk op een zweefvlieg, de vleugels zijn relatief klein voor een zweefvlieg en de ogen erg mooi gevlekt. Han Endt kon ons uiteindelijk de soort noemen: de Weidevlekoog. Een leuke en toepasselijke naam voor een in het hele land zeer algemene soort. Opvallend is aan deze soort dat de eerdergenoemde "zwevende ader" ontbreekt en dat maakt het nog moeilijker hem als zweefvlieg te determineren. En pas op: aan de kust komt een sterk gelijkende soort met gevlekte ogen voor: de Kustvlekoog. Die laatste wordt ook wel gevonden langs de grote meren van Europa en heeft een enorm verspreidingsgebied: heel Europa, Azië, Japan en Noord-Amerika!

Links: de Snuitvlieg (Rhingia campestris) en rechts de Weidevlekoog ( Eristalinus sepulchralis). Waar die hun naam vandaan hebben gehaald is meteen duidelijk!

Heel lastig te herkennen zijn de soorten uit het geslacht Cheilosia. Het zijn allemaal min of meer geheel zwarte vliegen en de soorten lijken erg veel op elkaar. De Nederlandse naam voor het geslacht is gitje. En er komen bij ons niet minder dan zo'n 40(!) soorten voor. De meeste gitjes zijn best groot, want een flink aantal is zelfs meer dan 10 mm lang. Tot dusver in onze tuin alleen het tuingitje hieronder gezien. De larven zijn gek op vetplanten. Om het tuingitje te herkennen, moet je letten op de volgende kenmerken: de ogen zijn onbehaard, de pootjes deels geel, schildje geheel zwart en een verdonkerde middenader. Het tuingitje is ongeveer 10 mm lang. Van het geslacht Pipiza (in het Nederlands 'platbekjes' genoemd) komen zeker 5 soorten in de Benelux voor. Misschien zelfs wel meer, want alle soorten lijken erg sterk op elkaar en ze zijn allemaal nogal variabel. Om ze uit elkaar te houden moet je de geslachtsdelen onder een microscoop bekijken. Zeker voor zweefvliegen zijn het erg kleine, zwarte soorten, die soms een geel streepje op het bovenste gedeelte van het achterlijf hebben. Maar dat zie je meestal niet, omdat ze daar de vleugels overheen gevouwen hebben. Veel soorten zijn aan bos gebonden. De larven leven van bladluizen en andere kleine sapzuigende insecten. De Pipiza-soorten zijn over het algemeen net iets kleiner dan de gitjes.

Cheilosia caerulescens_hs6_1583.jpg

Links: een soort die voorkomt in tuinen met vetplanten: het tuingitje (Cheilosia caerulescens). Rechts: een zweefvliegje uit het geslacht der Platbekjes (Pipiza).



Line
        © Copyright 1998-2024 gardensafari.net (Hania Berdys)