banner


Line
Languages:                                
English / engels    
Dutch / nederlands

[Alle foto's hier zijn thumbnails. Klik op een thumbnail om de foto's in groter formaat te tonen.]

Sprinkhanen, haften en overige insecten

Dank aan Craig Macadam (GB), Michael D. Hubbard (USA) en Arne Haybach (D) voor het helpen bij de determinatie van sommige soorten.

Inhoud: 1 Haften, 2 Sprinkhanen, 3 Netvleugeligen, 4 Schorpioenvliegen, 5 Kameelhalsvliegen, 6 Oorwormen, 7 Kokerjuffers (Schietmotten), 8 Springstaartjes, 9 Hout- en stofluizen en 10 Waaiervleugeligen.

1 Haften (Ephemeroptera)

De haften worden ook wel eendagsvliegen genoemd, omdat de volwassen uitvoeringen (de imago's) vaak slechts zeer kort leven. Het zijn de meest primitieve insecten die al miljoenen jaren op aarde rondvliegen. In tegenstelling tot alle andere insecten vervellen volwassen haften nog één of twee keer. Ze hebben achteraan het lichaam altijd twee of drie heel lange draden en kunnen niet erg goed vliegen. De larven, die nimfen worden genoemd, leven in het water. Meestal duurt het een jaar voordat het volwassen dier te voorschijn komt, dus leven eendagsvliegen eigenlijk best wel lang. Voor een leek is het bijna onmogelijk vast te stellen met welke soort je precies te maken hebt. De soort hieronder heet Cloeon dipterum en is een veel voorkomende soort in stilstaand water. En dat water hoeft helemaal niet groot te zijn: een redelijke vijver is voldoende. De vrouwtjes leven behoorlijk lang: wel zo'n veertien dagen. Ze komen ook vaak binnenshuis om daar te vervellen. De oude huid kan dan nog een poosje op de muur blijven zitten. En hoewel ze in Nederland en Vlaanderen heel veel voorkomen, zijn ze in één opzicht zeer bijzonder: ze zijn eierlevendbarend. Dat wil zeggen dat er een gewoon insectenei wordt gemaakt. Dit eitje wordt door het vrouwtje niet gelegd, maar in het lichaam bewaard tot het uitkomt. Daarna verlaten de uitgekomen jongen het lichaam van het vrouwtje, dat dan de indruk wekt levendbarend te zijn. Een paar vissoorten, zoals sommige haaien, zijn ook eierlevendbarend.
Overigens is die naamgeving nog niet zo eenvoudig. Er is een soortcomplex, meestal aangeduid met de naam Cloeon dipterum bestaande uit drie nauw verwante soorten. Volgens de Engelse expert Craig Macadam is de soort die in onze tuin opduikt zeer waarschijnlijk Cloeon cognatum.

De in Nederland en Vlaanderen veel voorkomende haft Cloeon cognatum. Links een wijfje, rechts een grootogig mannetje.

2 Sprinkhanen (Orthoptera)

Een andere bekende insectengroep bestaat uit sprinkhanen. De meeste hebben kikkerachtige achterpoten waarmee ze inderdaad goed kunnen springen. Er zijn twee hoofdgroepen: veldsprinkhanen en sabelsprinkhanen. Veldsprinkhanen zijn vaak lawaaiierige, vegetarische springers met tamelijke korte en dikke antennen. De sabelsprinkhanen eten alles: planten en dieren (vooral andere insecten) en hebben lange en heel dunne antennen.

De kop van een veldsprinkhaan met korte sprieten links en van een sabelsprinkhaan met lange sprieten rechts.

Veel soorten lijken erg veel op elkaar en zijn moeilijk uit elkaar te houden. De nimfen van sprinkhanen zijn identiek aan de imago's, alleen wat kleiner. Na een aantal vervellingen worden ze uiteindelijk volwassen. De meeste sprinkhanen maken ratelende of krassende geluiden die soms al van veraf hoorbaar zijn. Je vindt ze vooral op wat drogere terreinen in vaak grote aantallen. Bijna alle sprinkhanen zijn bruin of groen. Alle soorten in onze tuin behoren tot het geslacht Chorthippus en daarvan komen in de Benelux diverse soorten voor, die luisteren naar prachtige namen als de Snortikker, de Krasser, het Locomotiefje en de Zompsprinkhaan. Al deze soorten zijn bijna niet uit elkaar uit te houden, vooral ook omdat ze allemaal verschillende kleuren kunnen hebben: groen, bruin of allebei. De echte deskundigen onderscheiden ze vooral door hun 'zang'. De zang van de Bruine Sprinkhaan is heel gemakkelijk te herkennen: zeer korte 'zzz'-tonen (van minder dan één seconde), die elke 2 tot 4 seconden wordt herhaald. Het diertje wordt ook wel het Tandradje genoemd.

Links een volwassen dier, rechts een nimf van de rustige Bruine Sprinkhaan (Chorthippus brunneus).

Ook de Ratelaar komt veel in tuinen voor. Hij is nauwelijks te onderscheiden van de Bruine Sprinkhaan, want hij ziet er bijna hetzelfde uit. Het geluid dat hij maakt is echter geheel anders: hij zing veel luider, het klinkt een beetje metaalachtig en elke tsjirp duurt tenminste 2 tot bijna 3 seconden, eindigt zeer plotseling en het zijn er bijna altijd drie achter elkaar. Net als de vorige soort houdt ook de Ratelaar van zandgrond of andere sterk waterdoorlatende grondsoorten en droogte. In droge, warme zomers, zoals die van 2003 zijn er aanzienlijk meer dan in koelere, vochtiger zomers, zoals die van 2004.

De Ratelaar (Chorthippus biguttulus) produceert veel meer herrie.

De struiksprinkhaan behoort tot de familie van de sabelsprinkhanen. Die wordt zo genoemd omdat het vrouwtje vaak een sabelachtige verlenging aan het achterlijf heeft. Die verlenging wordt gebruikt om eitjes af te zetten en komt ook wel bij andere insectengroepen voor, zoals bij diverse wespen. De nimf, linksonder, is geheel groen en flink bespikkeld. Jonge nimfen hebben geen spoor van de latere vleugels, de sabel of de bruine rug van het mannetje, maar verder lijken zij in alle opzichten op de imago's (de volwassen exemplaren). Middenonder zie je een vrouwtje. Het mannetje, rechtsonder, heeft een brede bruine streep op de rug en veel bruin aan de poten, maar mist de bekende sabel. Ook hij heeft heel erg lange voelsprieten, kenmerkend voor de groep waartoe hij behoort.

Respectievelijk nimf, vrouwtje en mannetje van de Struiksprinkhaan (Leptophyes punctatissima).

3 Netvleugeligen (Neuroptera)

Dit is een zeker voor insecten behoorlijk kleine orde. In Europa komen niet veel meer dan zo'n 300 soorten voor en de meeste dan nog rond de Middellandse Zee. Het zijn nogal tere insecten met grote vleugels die als een dakje over het lichaam worden gevouwen. Ondanks die grote vleugels zijn het nogal matige vliegers. De meeste soorten zijn carnivoor, vooral als larve. Er zijn heel wat volwassen dieren die in het geheel niet meer eten. Naast mierenleeuwen en gaasvliegen, die bijna iedereen wel kent, behoren tot deze orde ook een paar bijna onbekende families: bastaardlibellen (komen alleen in Zuid-Europa voor) en slijkvliegen. Soms rekent men ook de kameelhalsvliegen tot deze orde.

Inhoud: 3.1 Mierenleeuwen, 3.2 Gaasvliegen, 3.3 Slijkvliegen

3.1 Mierenleeuwen (Myrmeleonidae)

De bekendste Netvleugeligen zijn de mierenleeuwen en gaasvliegen. Dat ze erg aan elkaar verwant zijn, kun je zien aan de kop en aan de vleugels. De larven van beide zijn actieve rovers. Volwassen mierenleeuwen zien er een beetje uit als kleine libellen, maar je ziet het verschil meteen als ze gaan vliegen. Want libellen zijn prima vliegers, mierenleeuwen fladderen moeizaam voort. Het zijn interessante insecten, want van een aantal soorten maakt de larve een kuiltje in het zand. De randen van dat kuiltje bestaan uit erg loszittend zand. En onderin het kuiltje, in een klein gangetje, zit de larve van de mierenleeuw. De bedoeling is nu dat een mier het kuiltje onderzoekt en door dat losse zand naar beneden glijdt. En onderin vreet de larve hem dan op! De mierenleeuw op de foto hieronder was geen lang leven beschoren. Toen hij op een bepaald moment genoeg had van ons gefotografeer, vloog hij moeizaam en met duidelijk glinsterende vleugels weg. Dichtbij een boomstam gekomen verscheen opeens een Zwartkop (een klein zangvogeltje) die mijn foto-onderwerp razendsnel verschalkte. Daarom beschik we slechts over de onderstaande, niet erg fraaie foto.

Gevlekte Mierenleeuw

De in onze tuin voorkomende gevlekte mierenleeuw (Euroleon nostras).

3.2 Gaasvliegen (Chrysopidae)

De larven van de gaasvlieg leven van bladluizen. Gaasvliegen worden wel gekweekt en dan losgelaten in kassen om de bladluizen op tomaten- en komkommerplanten op te eten, zodat er geen of minder bestrijdingsmiddelen hoeven te worden gebruikt. Het meest bekende zijn de Groene Gaasvliegen, maar er zijn ook bruine.

Links een Groene Gaasvlieg (Chrysoperla sp.) en midden een Bruine Gaasvlieg (Micromus variegatus?), rechts de larve ervan.

De larven de van sommige Groene Gaasvliegen hebben een wel zeer bijzondere eigenschap: ze camoufleren zich. Op hun lijf hebben ze tamelijk harde, lange haren en daarop gooien ze de lege omhulsels van uitgezogen bladluizen. Na een poosje zijn ze helemaal bedekt en vallen zo nauwelijks op. Ze doen dit niet om hun prooi te bemachtigen (bladluizen lopen niet zo snel), maar om de beschermers van de bladluizen, de mieren, te misleiden.

De geheel gecamoufleerde larve van een Groene Gaasvlieg (Dichochrysa sp.). Let op de grote grijpkaken aan de voorkant!

In de Benelux komt het Goudoogje misschien wel het meest voor. Dat is een groene gaasvlieg die ook heel erg veel wordt gekweekt ten behoeve van de biologische landbouw. Het dier verkleurt in de herfst van heldergroen naar een soort groenig bruin en overwintert als volwassen dier in die donkere kleur. De larven leven uitsluitend van bladluizen, volwassen dieren eten ook wel nectar uit bloemen. Het goudoogje is een echt nachtdier, dat overdag alleen vliegt bij verstoring. De larven van het goudoogje gooien zich niet vol met rommel en lege huidjes, zoals bovenstaande soort. Er zijn in de Benelux zo'n vier soorten groene gaasvliegen, die sterk op het Goudoogje lijken. Aan het uiterlijk is het verschil nauwelijks te zien, maar wel aan de manier van overwinteren: sommige overwinteren als larve, andere als pop en het echte Goudoogje dus als volwassen dier.

Drie foto's van een overwinterend en dus bruin gekleurd Goudoogje (Chrysoperla carnea).

3.3 Slijkvliegen (Sialidae)

Tegenwoordig ziet men deze familie zelfs als een geheel aparte insectenorde (Megaloptera - Grootvleugeligen). En daarmee is het wel zo'n beetje de kleinste insectenorde in Nederland. Bij ons komen namelijk maar drie, sterk op elkaar gelijkende soorten voor. Onze slijkvliegen zijn allemaal bruin, met grote vleugels en zwaar aangezette, zwarte vleugeladers. En net als bij de andere netvleugeligen vormen die aders een vrij ingewikkeld patroon. Van de drie soorten is er eentje zeer algemeen: de elzenvlieg (ook wel eenvoudig slijkvlieg genoemd).

De elzenvlieg is een donkerbruin vliegend insect met een dik lijf en tamelijk grote vleugels, die als een dakje over het lichaam worden gedragen. De vleugels laten een ingewikkelde adering zien. De aders zelf zijn goed te zien, omdat ze zwart zijn getekend. In rust doet een volwassen dier sterk denken aan een schietmot. De vleugels echter zijn geheel kaal. De antennes zijn lang en hebben veel segmenten. Het dier is een slechte vlieger. De vlucht is langzaam en vrijwel altijd zeer kort. Het dier kruipt en klimt liever dan dat'ie vliegt. Een volwassen elzenvlieg is rond de 20mm lang. Afhankelijk van de temperatuur in winter en voorjaar zien we de volwassen diertjes in april of mei. Ze komen dan massaal tevoorschijn. In kleinere aantallen zien we de imagines nog tot in juni. De volwassen dieren leven maar kort: vaak is het binnen een dag of vier gedaan. Vrouwtjes zien we vaak een dag langer dan de mannetjes. En hoewel ze soms wat water of ander vocht oplikken, eten de volwassen elzenvliegen niet. De eitjes zet het vrouwtje af op plantenstengels boven het wateroppervlak. Ze doet dat in dicht opeen gepakte rijtjes. Op de plantenstengels ontstaan zo rechthoekige eipakketjes. Afhankelijk van de temperatuur komen deze na zo'n drie weken uit, meestal allemaal gelijktijdig. De larven laten zich in het water vallen, of kruipen er naartoe bij een lage waterstand. De larven leven het liefst op een modderige bodem en zijn echte carnivoren. Ze zijn zo vraatzuchtig dat kleinere soortgenoten zonder pardon worden opgegeten. De larven leven twee jaar in het water. Gedurende hun leven vervellen ze niet minder dan 10 keer. Oude larven kunnen in water tot wel 20 meter diep voorkomen! Na de tiende vervelling gebeurt het verpoppen op het droge. De larve graaft een holletje in de grond of verbergt zich tussen wat pollen of bladafval. Het verpoppen duurt erg kort: al na 4 dagen (maar meestal langer, tot ongeveer een maand) kan de volwassen slijkvlieg uitsluipen. De elzenvlieg is zowel in Nederland als in België een zeer gewone soort, die in geschikte jaren massaal kan optreden in het voorjaar. Het beestje leeft het leeuwendeel van zijn leven onder water. het stelt daarbij weinig eisen: elk stilstaand of langzaam stromend watertje is goed: een gracht, een meertje, een kanaal, een slootje, een meer, maar ook een tuinvijvertje is een prima plek voor de slijkvlieglarve.

Zoals gezegd komen bij ons officieel nog twee elzenvliegensoorten voor. Beide zijn echter zeer zeldzaam, al 15 jaar niet meer gezien en gebonden aan stromend, schoon water. De soorten zijn alleen aan de hand van microscopisch onderzoek uit elkaar te houden. De kans echter dat de hier getoonde soort niet Sialis lutaria is, is verwaarloosbaar klein.

slijkvlieg Sialis lutaria

De elzenvlieg (Sialis lutaria) is in het vroege voorjaar vaak in grote aantallen in de oevervegetatie aan te treffen.

4 Schorpioenvliegen (Mecoptera)

Schorpioenvliegen behoren tot een zeer kleine insectenorde. In Europa komen maar zo'n 30 soorten voor. Waar de naam vandaan komt is duidelijk: de mannetjes hebben een schorpioenachtige punt aan het achterlijf, vrouwtjes ook, maar minder duidelijk. Schorpioenvliegen leven meestal van rottende planten en fruit. Ondanks de naam hebben schorpioenvliegen niet veel met echte vliegen te maken: zij hebben twee paar vleugels, waar vliegen maar één paar bezitten.

Links: Panorpa vulgaris (mannetje), middel: Panorpa communis (vrouwtje), rechts: Panorpa germanica (vrouwtje)

5 Kameelhalsvliegen (Raphidioptera)

Er zullen maar weinig mensen gehoord hebben van de kameelhalsvliegen en nog minder zullen ze ooit hebben gezien. Toch zijn ze beslist niet zeldzaam. Ze zijn alleen niet zo heel groot, gedragen zich erg onopvallend en leven als volwassen insect maar kort. De volwassen insecten hebben een heel lange nek, waarmee de kop boven het lichaam wordt gehouden, vandaar de naam van de familie. De larven doen 2 tot 3 jaar over hun ontwikkeling. Ze jagen op andere insecten(larven) aan de voet van bomen en struiken of onder de schors.Het verpoppen duurt niet erg lang en de pop behoort tot de meest beweeglijke van alle insectenpoppen: hij kan zelfs nog rondlopen! De volwassen insecten verschijnen in het voorjaar ze jagen op bladluizen en andere kleine insectjes. Bij naaldbomen en coniferen kun je de soort hieronder nog wel eens aantreffen.

Eén van de gewoonst Kameelhalsvliegen: Raphidia maculicollis, te zien van april tot in juni.

6 Oorwormen (Dermaptera)

Oorwormen, ook wel oorwurmen genoemd, vormen een complete orde van insecten op zichzelf. Met echte wormen hebben ze niets te maken. Waar in andere insectenorden grote verschillen bestaan tussen de diverse soorten, lijken oorwormen allemaal heel erg op elkaar. Het is met 1300 verschillende soorten dan ook heel heel kleine orde. In de Benelux komen slechts 5 soorten voor. De soorten zijn vaak alleen maar van elkaar te onderscheiden door de grootte en de vorm van de tangen aan het achterlijf. Vrij veel oorwormen kunnen niet vliegen. De soorten die dat wel kunnen, zoals de Gewone Oorworm, doen het liever niet. De vrouwtjes van deze in de Benelux gewone soort verzorgen niet alleen de eitjes, maar ook de jongen. De tangen worden gebruikt tijdens het liefdesspel en om de vleugels op te vouwen. Voor de verdediging zijn ze nauwelijks geschikt, ondanks hun 'gevaarlijke' uiterlijk. De gewone oorworm is verreweg de meest voorkomende soort en heel gewoon in tuinen.

De Gewone Oorworm (Forficula auricularia) kun je overal in de Benelux vinden. Rechts de pas vervelde nimfjes.

De bosoorworm is iets kleiner dan de gewone oorworm en veel gelijkmatiger van kleur: hij is geheel bruin. De tangen van beide geslachten hebben geen tandjes aan de binnenkant. Er zijn heel kleine voorvleugels zichtbaar, maar dat zijn alleen de voorvleugels. De achtervleugels ontbreken geheel. De bosoorworm kan dan ook niet vliegen. Je kunt hem vooral in het bos aantreffen, waar hij door de strooisellaag struint op zoek naar voedsel. Beklimt ook regelmatig bomen en struiken. Kan het gehele jaar door worden gezien, maar verstopt zich achter losse schors gedurende vorstperiodes. In de gehele Benelux een algemene soort vooral in bossen en bomenrijke gebieden.

Chelidurella acanthopygia Bosoorworm

De bosoorworm (Chelidurella acanthopygia) kan niet vliegen.

7 Kokerjuffers (Trichoptera)

Deze orde omvat wereldwijd meer dan 6000 soorten. In Nederland heeft men er 177 geteld, in België iets meer dan 200. De larven leven bijna altijd in het water, waar ze een kokertje om zich heenbouwen. Die kokertjes verschillen vaak van soort tot soort. Sommige zijn vrij slordig opgebouwd uit willekeurig bij elkaar gezochte takjes. Die zien er een beetje uit als de kokertjes van de rupsen van de Zakjesdragers, een nachtvlinderfamilie. Andere kokertjes zijn nauwkeurig opgebouwde werkstukjes van even lange stengeltjes, steentjes en ander spul. Weer andere soorten bouwen een verhoginkje op een platte steen en leven daarin. Sommige soorten maken van spinseldraden een netje waarmee prooidieren kunnen worden gevangen. De meeste soorten zijn alleseters. De volwassen dieren worden schietmotten genoemd. Met die naam wordt de hele orde ook wel aangeduid. Opvallend zijn de vaak lange tot zeer lange en uiterst dunne antennes en de variatie in kaken, die soms, zoals linksonder, erg groot kunnen zijn. Bijna alle soorten zijn bruinige dieren met tamelijk grote vleugels die als een dakje over het lichaam worden gevouwen. Aan de poten vinden we grote doorns, sporen genoemd. Deze kunnen worden geteld en geven dan een mogelijkheid tot determinatie.

Twee schietmotten of kokerjuffers (Trichoptera) Leptoceridae sp. (waarschijnlijk behorend tot Oecetis), Limnephilus sp.

Hoewel de volwassen dieren geen geweldige vliegers zijn, kunnen ze toch vaak ver van het water worden aangetroffen. Sommige imago's eten een beetje nectar, maar de meeste nemen helemaal geen voedsel tot zich. De dieren hebben uiterlijk wel wat weg van gaasvliegen, steenvliegen en haften, maar ze zijn niet echt aan deze groepen verwant, maar eerder aan de vlinders. Kokerjuffers en vlinders hebben waarschijnlijk vroeger gemeenschappelijke voorouders gehad. Een close-up laat zien dat er best heel mooie soorten tussen zitten.

foto van Limnephilus lunatus foto van Limnephilus lunatus

Deze close-ups laten zien hoe mooi de volwassen 'Limnephilus lunatus' kunnen zijn.

De meeste soorten echter zijn van een onbestemd soort bruin en uiterst lastig te determineren. Bovendien zijn er niet echt veel goede (veld)gidsen over de dieren voorhanden. In veel insectenboekjes vind je verder vaak veel meer foto's van de larven en de huisjes die ze bouwen, dan van de volwassen dieren. Die larven zijn ook vaak gemakkelijker thuis te brengen, omdat elke soort weer een ander type kokertje bouwt. Ook op het internet is maar weinig te vinden over volwassen kokerjuffers. De soort hieronder is zo'n donker type die een van de vele fans van Gardensafari.net, Juha Salokannel uit Finland, heeft geidentificeerd als Molanna angustata.

Een tamelijk onaanzienlijke schietmot blijkt Molanna angustata te zijn.

En dan tot slot een tweetal dat we wel op naam hebben kunnen brengen. De linker, volgens Juha Salokannel uit Finland, is een Glyphotaelius pellucidus. Dat je dat weet is leuk, maar zelfs met die kennis is er maar weinig terug te vinden over het beestje, behalve dan dat hij een voorkeur heeft voor zurig water. In de jaren zeventig kwam hij dan ook heel veel voor, maar de aantallen gaan nu achteruit. Dat heeft alles te maken met het minder zuur worden van het milieu; de bestrijding van de zure regen speelt daarin een grote rol. Rechtsonder een soort die vooral in de vliegenvisserij bekend is: Limnephilus rhobicus. De larve van deze soort gebruikt voor de bouw van zijn huisje geen harde materialen zoals zandkorrels, maar uitsluitend plantaardig spul. Deze soort groeit soms uit tot een pest in teelt van waterkers.

foto van Glyphotaelius pellucidus foto van Limnephilus rhombicus

Eindelijk twee waarvan ik de namen vermoedelijk wel weet. Links: Glyphotaelius pellucidus en rechts Limnephilus rhombicus.

8 Springstaartjes (Collembola)

Springstaarten zijn heel kleine en erg primitieve insecten. De meeste blijven zelfs onder de 1 mm, hoewel sommige giganten een lengte van 10 mm kunnen bereiken. Samen met onder meer de oerinsecten en de zilvervisjes behoren ze zelfs tot een aparte onderklasse van de insecten: Apterygota (=vleugellozen). In deze groep hebben ook de volwassen dieren nooit vleugels. En hoewel er sprake is van een zekere gedaantewisseling is deze zeer beperkt en lijken de larven sprekend op de ouderdieren. Al deze dieren hebben staartdraden, de zogenaamde cerci. Meestal zijn dat er twee, maar de zilvervisjes hebben er drie. Bij de springstaarten zie je daar meestal niets van, want die draden worden onder het lichaam gevouwen en gebruikt als een soort springpoten.

Deze springstaart laat het springmechanisme aan de achterkant goed zien. Hiernaar zijn hij en zijn familieleden genoemd.

Springstaartjes zijn meestal 0,1 tot 3 mm groot, hebben erg weinig lichaamssegmenten en kleine, enkelvoudige ogen. Ze leven van organisch rottend materiaal en schimmels en zijn vaak in zeer grote aantallen aanwezig in bos en tuin, zonder dat iemand ze ooit ziet. Hieronder vermoedelijk Entomobrya nivalis, een soort die in mos leeft.

Springstaart

Een redelijk getekende springstaart die vooral in mos voorkomt: Entomobrya nivalis.

Overigens heeft recent DNA-onderzoek aangetoond dat springstaarten waarschijnlijk helemaal geen insecten zijn, maar primitieve kreeften. Dat zou ook een verklaring zijn voor het feit dat ze hun hele leven blijven vervellen, ook als ze eenmaal volwassen zijn. Het zou ook de gevorkte springstaart verklaren, een orgaan dat we bij insecten helemaal nergens anders tegenkomen. En dat ze dan zes poten hebben zou gewoon toeval kunnen zijn. Voorlopig laten we ze nog bij de insecten staan, maar dat kan in de komende jaren wel eens helemaal veranderen! De soort hieronder is gemakkelijk te determineren. Toch had ik daarbij de hulp nodig van George Tordoff, want goede boeken over deze beestjes zijn er niet. Ook op het internet valt eigenlijk over deze diertjes maar weinig te vinden, laat staan over de verschillende soorten. Het diertje is in close-up opvallend mooi getekend. Het is een in Europa zeer veel voorkomende soort, die zelfs in de kleinste tuintjes is te vinden. Maar omdat hij slechts 4 mm lang wordt en er als een haas vandoor gaat, zullen er maar weinigen zijn die hem ooit zien.

Orchesella cincta Springstaart

Deze mooie springstaart (Orchesella cincta) kan in elke tuin worden gevonden. Je moet wel goed zoeken, want hij is slechts 2 tot 4 mm lang.

Hieronder twee foto's van een jonkie van dezelfde soort. Orchesella is binnen de groep springstaartjes een wat eigenaardig geslacht, want de diertjes hebben antennes die uit zes stukjes bestaan. De meeste springstaarten hebben antennes die uit 4 geledingen (zo noemt men die stukjes deftig) bestaan. Nu kan een springstaart iets overkomen, waardoor een stukje van z'n antennes afbreekt. Bij de volgende vervelling wordt dat dan weer hersteld. Maar dat gaat lang niet altijd goed. Bij het diertje op deze foto's zijn kennelijk de laatste twee delen van de rechterantenne ooit afgebroken. Na de laatste vervelling is er slechts één, heel lang deel voor teruggekomen. Vergelijk de rechterantenne maar eens met de linker. Dit komt bij de Orchesella-soorten zó vaak voor dat men in de 19e eeuw dacht dat dit een kenmerk was voor de dieren. Een Orchesella-soort kon je dus, zo dacht men toen, altijd herkennen aan het feit dat hij twee verschillende antennes had!

Orchesella cincta Springstaart

Een jonge Orchesella cincta met een misvormde rechterantenne, iets wat bij deze soort erg vaak voorkomt.

Zonder microscoop en zeer gedegen onderzoek zijn springstaartjes bijna niet te determineren. Van het springstaartje hieronder weten we alleen dat hij met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid behoort tot de familie Sminthuridae. Deze familie bestaat uit vele, vaak sterk op elkaar gelijkende soorten. Ze zijn bijna allemaal bolrond, donker (in ieder geval aan de bovenkant) en glimmend. Diverse soorten komen massaal voor in tuinen en rond huizen.

Sminthuridae

Klein, bol, donker en glimmend zijn de nauwelijks nader te benoemen soorten uit de familie Sminthuridae.

9 Stofluizen en Houtluizen (Psocoptera)

Zijn de springstaartjes al klein, de orde van stof- en houtluizen bevat grotendeels insectjes die nog veel kleiner zijn. Tot deze orde behoren bijvoorbeeld de boekluizen die zo klein zijn, dat bijna niemand ze met het blote oog kan zien. De stof- en houtluizen zijn bijna allemaal afgeplatte insecten met een opvallend brede kop en zeer lange, draadvormige antennes. Veel soorten blijven ongevleugeld, maar soorten die wel vleugels krijgen lijken sterk op zeer kleine bladluisjes. De vleugeladering echter is geheel anders. Bovendien hebben Psocoptera bijtende monddelen, bladluizen hebben een 'snaveltje'. Bij erg veel soorten zijn mannetjes geheel onbekend, de voortplanting geschiedt zonder geslachtsverkeer (parthenogenetisch). Diverse soorten komen in huis voor, maar worden zelden of nooit gezien. De dieren leven van stuifmeel, de sporen van paddestoelen, algen en zetmeel. Op de bast van bomen komen de zogenaamde houtluizen voor. Enkele daarvan zijn opvallend, omdat ze tamelijk groot kunnen worden. De houtluis hieronder bijvoorbeeld wordt 4 tot 5 mm lang en is daarmee een ware reus. De meeste soorten halen de 1 mm niet eens! Houtluizen kunnen zeer schadelijk zijn op hout. Vroeger gevreesd in de scheepvaart; de schepen werden immers allemaal van hout gemaakt.

De hier afgebeelde houtluis is hoogstwaarschijnlijk Metylophorus nebulosus, één van de grootste soorten. Hij leeft op de bast van zowel bomen als struiken en kan zowel op loofbomen als op naaldbomen worden gevonden. Enorme aantallen worden vaak aangetroffen op fijnspar. Overigens kan hij ook op alleenstaande bomen worden gevonden en niet alleen maar in bossen. Het diertje kent maar één generatie per jaar. Komt voor van Europa, via noordelijk Azië tot in Japan.

Met een lengte van wel 4 mm één van de weinige giganten van zijn orde: deze Metylophorus nebulosus .

10 Waaiervleugeligen (Strepsiptera)

Een orde van insecten die bijna niemand ooit ziet. Ook wetenschappelijk gezien weten we er nog niet zo veel van. Het zijn vrij kleine insectjes die helemaal zijn aangepast aan een parasitaire levenswijze. Het larfje gaat op zoek naar een geschikte gastheer. Met speeksel maakt hij het chitine pantser van de gastheer wat zachter. Dan kruipt hij het lichaam van de gastheer in om daar verder te leven. Het larfje vervelt daarna vrijwel onmiddellijk en verliest z'n pootjes. Het is nu een made-achtig diertje. Hij leeft door het bloed van de gastheer te filteren en daar voedseldeeltjes uit te halen. Ook zuurstof haalt hij uit het bloed van de gastheer. Dat alles gaat via de huid, met de mond doet het beestje niets. De vrouwtjes blijven er hun hele leven, dus ook als ze volwassen zijn, uitzien als een made. Ze krijgen geen antennes, vleugels, poten of ogen. Als ze voor de laatste keer vervellen, kruipen ze tussen twee segmentdelen in en steken hun kop naar buiten. Het wachten is dan op een mannetje om ze te bevruchten. Die mannetjes zien er na de laatste vervelling heel anders uit: ze hebben een echt insectenlichaam, antennes, aardbei-achtige ogen en één paar vleugels. Het andere paar is verworden tot een soort kleine haltertjes, net als bij vliegen. Alleen is bij vliegen het tweede vleugelpaar omgevormd tot haltertjes en bij waaiervleugeligen het eerste paar. De mannetjes leven maar een paar uur en gaan na het paren meteen dood. De vrouwtjes zetten ontzettend veel larfjes op de wereld (ze zijn levenbarend). Dit wijst er op dat er maar een paar larfjes zijn die een geschikte gastheer weten te vinden.
Op dit moment kennen we ongeveer 600 soorten, waarvan er maar zo'n 4 in de Benelux voorkomen. Maar omdat ze zeer moeilijk zijn te vinden, zijn er vermoedelijk nog véél meer soorten, wellicht ook bij ons. In de Benelux vinden we hoofdzakelijk soorten die wespachtigen parasiteren, vooral bijen. Slechts één soort parasiteert op wantsen. De meeste soorten zijn nauwelijks te vinden, alleen de soort hieronder, Stylops melittae, valt soms op als het volwassen vrouwtje haar kop tussen twee segmenten naar buiten steekt op een bij. Van een bij met een dergelijke parasiet zeggen we dat hij is gestylopiseerd. Zo'n bij kan soms merkwaardig gedrag vertonen en er wordt gezegd dat hij of zij onvruchtbaar wordt. Onderstaande foto bewijst in ieder geval dat er nog wel wordt gepaard! Op de foto hieronder is het vrouwtje (het voorste dier) gestylopiseerd. Je ziet de kop van de parasiet uit het achterlijf komen, vlak bij het voorpootje van het mannetje. Het betreft hier zeer waarschijnlijk Andrena tibialis (de Grijze Rimpelrug). Zandbijen worden relatief vaak gestylopiseerd.

De zandbij hierboven (zeer waarschijnlijk Andrena tibialis) is gestylopiseerd door een parasiet: Stylops melittae, detailfoto rechts.



Line
        © Copyright 1998-2024 gardensafari.net (Hania Berdys)