|
||||
|
||||
[Alle foto's hier zijn thumbnails. Klik op een thumbnail om de foto's in groter formaat te tonen.] Inleiding wespachtigen (Hymenoptera) Dank aan Aleksandar Cetkovic, John Grearson, Jeroen de Rond, Carmen Albalá Bueno, Ivo Raemakers, Kees Zwakhals, Gerrit Tyberghein en Jorgen Kienstra voor het helpen bij de determinatie van een aantal soorten. Omdat hij veel te groot werd, vooral voor surfers met een modemaansluiting op het internet, is deze pagina sinds half maart 2003 gesplitst. Zoek je een bepaalde wesp, bij of mier of familie, maak dan je keuze op de balk hierboven, gebruik de zoekmachine onderaan deze pagina, of kies hier: 1 Zaagwespen, 2 Echte wespen, 3 Overige wespen, 4 Hommels, 5 Zandbijen, 6 Overige bijen, 7 Mieren. Bijen, wespen en mieren zijn min of meer aan elkaar verwant, want ze behoren alle tot de orde der vliesvleugeligen (Hymenoptera). In deze orde vinden we ook de meeste sociaal levende insecten: dieren die in kleinere of grotere kolonies wonen, met een koningin als centraal dier, dat overigens vaak niet veel meer doet dan eieren leggen. Mieren zijn klein en leven vaak in grote kolonies in de grond. Je moet ze niet verwarren met termieten, in (rottend) hout levende kleine insecten, die in het geheel niet aan mieren verwant zijn. Termieten komen alleen in warme streken voor en in hun kolonies bevindt zich naast een Koningin ook altijd een Koning: een groot mannetje dat voor de bevruchting zorgt. Mieren zijn slechts een enkele keer per jaar gedurende zeer korte tijd gevleugeld. Bijen en wespen zijn als volwassen dieren bijna altijd gevleugeld. Het verschil tussen wat we wespen en bijen noemen zit in de beharing: wespen zijn onbehaard, bijen altijd behaard (de hommels zijn zelfs heel erg behaard). Wespen en mieren hebben maar heel weinig haar, zoals de Goudwesp links, bijen zijn erg harig, zoals de Akkerhommel rechts Er zijn meer dan 100.000 soorten wespachtigen bekend, maar omdat veel soorten erg klein zijn, verwacht men nog heel veel nieuwe soorten te kunnen ontdekken. Wespachtigen hebben twee paar vleugels, die door middel van een rij haakjes aan de voorvleugel met elkaar verbonden zijn. De achtervleugels zijn altijd veel kleiner dan de voorvleugels. De kop van veel wespen (vooral van de zaagwespen) maakt een nogal vierkante indruk en bovenop de kop zitten bij de meeste soorten drie ocelli. Dat zijn primitieve ogen die vooral licht en donker kunnen waarnemen. In de adering zien we vaak tamelijk vierkante vormen, iets dat we nooit bij andere insecten aantreffen. Hoewel de meeste echte wespen voortdurend jagen op andere insecten, zijn bijna alle volwassen wespachtigen planteneters die leven van nectar, stuifmeel, plantensappen en rottend fruit. Alleen de mieren zijn echte alleseters. Bij de larven ligt dat heel anders: die worden vaak met dierlijk voedsel gevoerd. Alle wespen maken een volledige metamorfose door: ei-larve-pop-imago. Als je bijvoorbeeld een mierennest opent dan kun je soms eieren zien, maar waar de mieren meteen mee beginnen te sjouwen zijn meestal de poppen. De larven van de Bijenwolf, links, en de Rode Wesp, rechts, eten dierlijk voedsel, de volwassen dieren echter eten bijna alleen maar plantaardig voedsel.
Wespachtigen vallen in twee hoofdgroepen uiteen: zaagwespen (Symphyta) en echte wespen (Apocrita). Er zijn dan ook grote verschillen tussen deze twee groepen. De zaagwespen hebben géén wespentaille en zien er daarom een beetje vliegachtig uit. Alle echte wespen hebben wel een taille. Wel hebben de wijfjes van de zaagwespen vaak een lange legbuis, waarmee de eitjes worden gelegd. Deze legbuis ziet er meestal uit als een klein zaagje, vandaar de naam. De zaag wordt gebruikt om een gleufje te zagen in planten of bladeren. De eitjes worden vervolgens in dat gleufje gelegd. Op de halmwespen na zijn de meeste zaagwespen tamelijk grote, stevige dieren. De echte wespen hebben soms wel een legboor, maar deze is bijna altijd recht, dun en mist het zaagje. Door hun taille en vaak geringe grootte zien echte wespen er veel kwetsbaarder uit. Ook bij de larven zijn er grote verschillen tussen de twee groepen: zaagwesplarven moeten zelf hun kostje bij elkaar scharrelen. Ze zijn dan ook sterk en actief en lijken heel erg veel op rupsen. De larven van de echte wespen zijn veel minder actief en erg kwetsbaar. Hun moeder verzorgt ze dan ook, zoals bij de sociale bijen, wespen en mieren, of legt ze in andere dieren waar de jongen dan beschermd kunnen opgroeien. Ook zijn er soorten die hun eieren afzetten in planten. Deze planten maken dan de bekende galletjes waarin de jongen beschermd kunnen groot worden. De jongen van de zaagwespen moeten zichzelf redden, zoals die van de Weidebladwesp links. De larven van de echte wespen worden door hun ouders vertroeteld. Soms bouwen die hele nesten, zoals rechts het nest van een Saksische wesp, waarin de jongen beschermd opgroeien. Honingbijen vliegen van bloem naar bloem om voedsel te verzamelen. Omdat een honingbij op een dag wel duizenden bloemen kan bezoeken is dit insect de perfecte bestuiver en zeer gewardeerd door elke tuinman en boer. De foto's boven laten de Honingbijen (Apis Mellifera) zien. Het verzamelde stuifmeel is zichtbaar als kleine zakjes aan de achterpootjes. Verreweg de meeste wespachtigen behoren tot de echte wespen. Deze groep wordt in twee subgroepen verdeeld: de parasitaire wespen, zoals de sluipwespen, en de angeldragers, zoals de gewone wespen, de spinnendoders en de mieren. Het verschil is dus dat sluipwespen niet kunnen steken en angeldragers in principe wel. Overigens kunnen niet alle angeldragers steken. Bij sommige soorten werkt de angel al lang niet meer. Zo kan de Rode Bosmier niet steken. Om zich te beschermen bijt hij. In het wondje dat dan ontstaat spuit hij een beetje mierenzuur en dat is meestal net zo pijnlijk als een steek van bijvoorbeeld de Rode Steekmier, een klein rood miertje dat je veel in tuinen vindt en dat nog wel een werkende angel heeft en die vaak gebruikt ook. Sommige angels, zoals van de honingbij, zijn voorzien van kleine weerhaakjes. De angel blijft vaak in het lichaam van de belager achter en de bij sterft. Bijen en sommige hommels steken dan ook alleen maar uit verdediging, ook al omdat ze vegetariërs zijn. Limonadewespen hebben gladde angels, die ze altijd weer kunnen terugtrekken. Ze kunnen dan ook vaak steken en gebruiken de angel niet alleen ter verdediging, maar verlammen of doden er ook de prooien mee, die aan de jongen als voedsel worden aangeboden. Dieren met een angel zijn voor andere dieren gevaarlijk. Ze hebben dan ook vaak waarschuwingskleuren: vaak een combinatie van zwart en geel of zwart en wit. Ongevaarlijke vliegen, zoals bijvoorbeeld de Hommelzweefvlieg, die helemaal niet kan steken, doen die kleuren na, zodat ze door hun vijanden met rust gelaten worden. Links een ongevaarlijke Hommelzweefvlieg, die sprekend lijkt op de Tuinhommel rechts, die wel pijnlijk kan steken. De angeldragers tenslotte vallen in drie groepen uiteen: wespen, bijen en mieren. Eigenlijk zit het grootste verschil tussen de drie groepen in het voer dat aan de larven wordt aangeboden: wespen geven hun jongen altijd dierlijk voedsel, bijen geven hun jongen altijd plantaardig voedsel en net als de volwassen dieren zijn mierenlarven alleseters. Eenmaal volwassen zijn bijna alle wespen planteneters, net als de bijen. Het verschil kun je aan de volwassen dieren echter ook wel zien. Voor het blote oog zijn alle wespen onbehaard, alle bijen behaard en hebben de mieren meestal geen vleugels. Sommige wespen zijn wel degelijk heel iets behaard, maar dan moet je ze van erg dichtbij bekijken. Hommels zijn dus gewoon bijen, maar dan met wel heel erg veel haar. En mieren kunnen gedurende korte tijd wel vliegen: er ontwikkelen zich dan nieuwe koninginnen en mannetjes en die kunnen wel degelijk eventjes vliegen, al verliezen de meeste soorten hun vleugels al na een paar uur. Een mier zonder vleugels ziet er helemaal niet wespachtig uit, maar eentje met vleugels lijkt wel heel erg veel op een wespje. |
||||
© Copyright 1998-2024 gardensafari.net (Hania Berdys) |
||||