banner Line lijntje

De Tuinsafari: begrippenlijst

Antenne

Heel veel dieren hebben op de een of andere manier voelorganen voor op de kop. Denk aan de tast- of baardharen van katten, de tastharen op de puntige neus van de spitsmuizen, de lange voelsprieten van kreeften of de voelers van de meerval. Alle volwassen insecten bezitten voelsprieten (antennen), de nimfen meestal ook, maar bij maden en rupsen ontbreken ze vaak. Voelsprieten hebben bij alle insecten een voortplantingsfunctie. De mannetjes gebruiken ze om vrouwtjes mee te ruiken, die soms wel kilometers weg zijn. Bij sommige insecten worden de voelsprieten ook als echte voelsprieten gebruikt. Hout- en goudwespen zoeken hun prooi ermee. Er zijn insecten waarbij ze eigenlijk alleen maar in de weg te lijken te zitten, zoals bij de langsprietmotten. Soms kun je aan de voelspriet zien of je met een mannetje of een vrouwtjesdier te maken hebt, zoals bij de meikever, veel nachtvlinders en de wespen. Voelsprieten kunnen heel belangrijk zijn bij de determinatie. Zo kun je aan de voelsprieten zien of je met een dag- of nachtvlinder te maken hebt. Echte schildwantsen hebben voelsprieten die uit 4 elemanten bestaat, de andere groepen wantsen hebben voelsprieten met meer elementen. Oh ja, in wetenschappelijke teksten wordt voor het meervoud van antenne het woord antennae vaak gebruikt.

Bladluizen

Bladluizen zijn kleine tot zeer kleine cicade-achtigen, die vaak in grote aantallen op plantendelen voorkomen. Ze hebben een priksnuit die in de plant wordt gestoken en waarmee sappen aan de plant worden onttrokken. Bladluizen zijn opvallend, omdat ze aan de achterzijde van het lichaam twee buisjes hebben, siphonen genaamd, die er uitzien als kleine hoorntjes. Vaak kun je aan de lengte van die horentjes zien met welke soort je te maken hebt. Uit de horentjes komt een vaak zoetige substantie waar mieren gek op zijn. Door op het achterlijf van een bladluis te 'kloppen' maakt het dier nog meer van die zoetige vloeistof, zodat mieren vaak constant bezig zijn de bladluizen te bekloppen. We zeggen dan dat de mieren de bladluizen 'melken'. Op hun beurt beschermen de mieren de bladluizen tegen allerlei vijanden. Uit onderzoek is gebleken dat lieveheersbeestjes slechts in 30% van de gevallen een bladluis kunnen bemachtigen als deze beschermd wordt door een mierenkolonie. Als de bladluizen onbeschermd zijn lukt het ze in ruim 70% van de gevallen. Omdat er zoveel bladluizen zijn, hebben ze ook erg veel vijanden. Vooral veel kleine sluipvliegen en -wespen zijn op bladluizen gespecialiseerd. Bekende bladluissoorten zijn de koolluis, de perzikluis en de bonenluis, die alle tot een plaag in de tuin kunnen worden.

Clypeus

De clypeus zou je de neus van een insect kunnen noemen. Het is een plekje voor op de kop van een insect, net onder de inplanting van de antennes en boven de kaken. Bij veel insecten een weinig opzienbarend stukje van de kop, maar bij sommige insecten heel belangrijk om de soort vast te stellen. Vooral de zwarte vlek(jes) op de verder gele clypeus bij wespen kan helpen bij de determinatie.


Foto kop wesp

1 = frons, 2 = clypeus, 3 = kaken, 4 = wangen

Cultuurvolger

Het is niet helemaal precies duidelijk wanneer we een dier nu precies een cultuurvolger noemen. Maar over het algemeen zijn het dieren die zich dankzij de mens kunnen handhaven of zelfs hun woongebied kunnen uitbreiden. De bekendste voorbeelden zijn dieren die leven van het voedsel dat we weggooien, zoals diverse meeuwensoorten, of dat we zelfs bewust aanbieden, zoals de 'wilde' eend. Maar dieren kunnen ook op andere manieren van de mens profiteren. Veel zangvogeltjes broeden in tuinen of zelfs bij of in huizen, omdat roofvogels afstand tot de mens bewaren. Andere vogels profiteren van de nestkastjes die we ophangen. Oeverzwaluwen kraken soms wegtaluds in aanbouw. Kraaiachtigen zijn soms echte lijkenpikkers die graag eten van de vele verkeersslachtoffers onder de dieren op wegen. De rupsen van enkele motjes leven van haren en ander materiaal in bijvoorbeeld konijnenholen. Toen de mens wollen dekens en vloerbedekking ging maken, werd deze dieren opeens een geweldig rijke voedselbron ter beschikking gesteld. En zo ontwikkelden klerenmotten en tapijtkevers zich explosief. Al dat soort dieren noemen we cultuurvolgers.

Dagvlinders

Groep van vlinders die zich kenmerken doordat de voor- en achtervleugels niet met elkaar verbonden zijn. Bij de nachtvlinders zijn voor- en achtervleugel wel met elkaar verbonden. Het verschil is overigens beter te zien aan de antennes: die van dagvlinders zijn lang en dun en er zit altijd een knopje op. De antennes van nachtvlinders kunnen allerlei vormen hebben, maar er zit nooit een knopje op. Verder vliegen alle dagvlinders overdag, terwijl de meeste nachtvlinders in het donker vliegen. Dagvlinders zijn meestal grote vlinders met dikwijls zeer grote en erg opvallend gekleurde vleugels. De bovenkant van de vleugels is vaak veel meer gekleurd dan de onderkant. In veel gevallen worden de vleugels regelmatig geopend. Het plotseling verschijnen van de gekleurde bovenkant schrikt erg veel vijanden, zoals vogels, af. Sommige dagvlinders komen gemakkelijk op tuinen af. De meeste tuinbezoekers onder de dagvlinders zijn niet erg schuw en laten zich vaak heel dicht benaderen. De bekendste dagvlinders van de Benelux zijn: de verschillende koolwitjes, de kleine vos en de dagpauwoog.

Duizendpoten

Langgerekte geleedpotigen uit de groep der Myriapoda (=veelpotigen). Het lichaam bestaat uit 15 tot wel 57 segmenten. Elk segment heeft een eigen paar poten. De meeste duizendpoten jagen op insecten en andere geleedpotigen. Ze kunnen snel tot zeer snel lopen en zijn in het bezit van gifklieren. Grotere tropische soorten kunnen ook de mens zeer pijnlijk bijten. Duizendpoten worden beschouwd als de voorvaderen van de insecten. Ze lijken heel veel op miljoenpoten, maar die hebben per segment twee paar poten, geen gifklieren en zijn meestal vegetarisch of leven van afval en aas. Duizendpoten kunnen niet vliegen en leven bijna altijd op of in de grond. Je kunt ze vooral tegenkomen als je stenen of stukken hout die op de grond liggen omdraait.

Ei

Een ei is een omhulsel met daarin een bevruchte eicel (of embryo). In het omhulsel vinden we vaak het eigeel (dat de nodige bouwstoffen bevat om het embryo tot een diertje te maken), het eiwit (dat niets anders is dan een voedselvoorraad voor het eenmaal ontwikkelde embryo) en een luchtkamer. Vogels hebben een harde kalkschaal om de eieren heen, de meeste andere dieren hebben een zachter en meestal wat leerachtig omhulsel. Vogels zijn warmbloedige dieren. Ze moeten hun eieren warm houden (broeden), anders sterft het embryo. Insecten en kikkers laten het aan moeder natuur over: als het warm is gaat de ontwikkeling van het ei snel, wordt het kouder dan gaat de ontwikkeling langzaam. Wordt het heel erg koud, dan komt de ontwikkeling zelfs helemaal tot stilstand. Sommige eieren zijn voorzien van een soort anti-vries en gaan ook bij strenge vorst niet dood. Een aantal insectensoorten overwintert zelfs als ei. Behalve vogels bekommeren dieren zich in het algemeen niet om hun eieren. Slechts een enkele wants, spin of pad zorgt nog wel voor de eieren. Broedzorg noemen we dat verschijnsel. Bij sommige insecten lijkt het wel of ze levendbarend zijn, dat wil zeggen dat ze net als mensen de jongen levend ter wereld brengen. Dat is echter meestal maar schijn: bij een aantal vleesvliegen bijvoorbeeld komen de eieren al uit op het moment dat ze gelegd worden!

Foto

Alle foto's zijn in onze eigen tuin gemaakt, tenzij anders vermeld. Op alle foto's rust copyright, dus je mag ze niet voor wat dan ook gebruiken zonder onze toestemming. Voor niet-commerciële doeleinden verlenen wij onder bepaalde voorwaarden gratis toestemming. Nadere informatie via onderstaande e-mail:


Hania.


Het gebruiken van fotomateriaal van anderen zonder uitdrukkelijke toestemming is verboden en kan u een hoge boete opleveren. Bovendien is het nog onfatsoenlijk ook.

Frons

De frons is een onderdeel van de kop van een insect. Het is ruwweg het stukje tussen de punten waarop de antennes staan ingeplant. Daaronder zit de clypeus. De frons kan erg belangrijk zijn bij het bepalen van de soort. Vooral bij vliegen en libellen kan de vorm en de kleur van de frons doorslaggevend zijn.


Foto kop wesp

1 = frons, 2 = clypeus, 3 = kaken, 4 = wangen

Geleedpotigen

Geleedpotige dieren zijn een phylum, waartoe zo'n beetje 75% van alle op aarde levende diersoorten behoren. Het lichaam is in segmenten verdeeld (meestal drie, maar soms meer dan vijftig) en elk segment heeft een paar aanhangsels. Bij het middensegement zijn dat vaak poten die tot voortbeweging dienen, aan het kopsegment vinden we vaak monddelen en aan het achterste segment de geslachtsorganen. De dieren zijn voorzien van een aantal harde platen om het zachte lichaam te beschermen. Bekende geleedpotigen zijn insecten (met zes poten en antennes), duizend- en miljoenpoten (met 20 tot meer dan 200 poten en antennes), spinnen (met 8 poten, zonder antennes), mijten, zoals de teek, (zij worden met zes poten geboren, maar na de eerste vervelling krijgen ze er nog twee poten bij; ze hebben geen antennes) en kreeften en krabben (hebben acht of meer poten en antennes).

Hooiwagens

Aan spinnen en mijten verwante geleedpotigen met acht poten. In tegenstelling tot de spinnen hebben hooiwagens een ongesegmenteerd lichaam (dat dus uit maar één deel bestaat), twee ogen (spinnen hebben er soms wel acht) en geen spintepels (en dus kunnen hooiwagens geen draden spinnen en geen web maken). Hoewel niet allemaal vallen de meeste hooiwagens op door het bezit van uitzonderlijk lange poten. Als je een hagedis bij zijn staart pakt, zal hij zijn staart afwerpen en zonder staart wegvluchten. Een hooiwagen doet hetzelfde met zijn lange poten. En net als de hagedissenstaart zal ook de hooiwagenpoot nog een tijdje 'uit zichzelf' bewegen om de aandacht van de aanvaller nog even vast te houden, zodat de voormalig eigenaar nog wat extra tijd krijgt om te vluchten.

Imago

Een imago is een volwassen dier. Het begrip wordt vooral gebruikt in de insectenwereld. Daar herkennen we een soort meestal het best aan het imago: het geslachtsrijpe dier dat uit een pop komt, of ontstaat na de laatste vervelling van een nimf. Alleen het imago heeft vleugels waarmee kan worden gevlogen en is in staat zich voort te planten. Daarom is het verschil tussen een mannetjes- en vrouwtjesdier in het algemeen pas bij het imago te zien. Imago's besteden vaak veel tijd aan het zoeken naar een partner, eten komt meestal pas op de tweede plaats. Er zijn zelfs imago's die in het geheel niet meer eten, zoals de imago's van de ééndagsvlieg, sommige vlinders en veel langpootmuggen. Is een insect eenmaal volwassen, dan groeit hij niet meer. Een uitzonderlijk kleine imago van bijvoorbeeld een keversoort is geen 'jonkie', maar een dier dat als larve te weinig gegeten heeft. Alleen bij een paar zeer primitieve insecten vervelt het imago nog een keer, zoals bij de haften. Bij verreweg de meeste insecten verandert aan het imago niets meer, behalve soms de kleur (het uitkleuren zien we veel bij libellen en lieveheersbeestjes). In de meeste dierengidsen en ook op deze site zie je vooral foto's van de imagines (het eigenlijke meervoud van dat vreselijke woord; al wordt tegenwoordig imago's ook veel gebruikt).

Insecten

De insecten zijn de meest succesvolle dieren op aarde. Er zijn minstens twee miljoen soorten en waarschijnlijk nog veel meer. Insecten stammen waarschijnlijk af van zeer primitieve duizendpoten. Hun lichaam bestaat uit drie delen: kop, borststuk (thorax) en achterlijf (abdomen) en ze hebben zes poten. Sommige insecten maken een ingewikkelde ontwikkeling door: ze worden als eitje gelegd. Uit dat eitje kruipt een larve, die vaak enkele malen vervelt. De larve lijkt helemaal niets op het volwassen dier. Het is vaak een wittig of gelig wormvormig beestje. Als het uitgegroeid is, gaat het over in het popstadium. Uit de pop kruipt dan het volwassen dier (het imago), dat bij een enkele groep ook nog een keer vervelt. Dat zijn de insecten met een "volkomen gedaanteverwisseling", zoals vliegen en muggen, vlinders en kevers. Andere insecten zien er meteen na het uitkomen al uit als het volwassen dier. Alleen de vleugels en de geslachtsorganen ontbreken en ook de kleur kan heel anders zijn. Die larven (die we nimfen noemen) vervellen een aantal malen en na elke vervelling lijkt het dier nog sterker op het imago, totdat na de laatste vervelling ook de vleugels en geslachtsorganen volledig zijn ontwikkeld: het imago is er. Bij deze insecten spreken we van een onvolkomen (of gedeeltelijke) gedaanteverwisseling en we noemen de wantsen, libellen en sprinkhanen als voorbeelden. Verreweg de meeste soorten kunnen als imago vliegen. Insecten zijn altijd klein tot zelfs zeer klein. Bekende insectenorden zijn: vlinders, kevers, vliegen en wespen. Maar er zijn er nog veel meer, waarvan vele zeer onbekend, zoals de kleine oerinsecten en de termietachtige webspinners. Omdat er zo veel zijn, staan insecten bij vele dieren op het menu.

Insecteneters

Hoewel het woord insecteneter natuurlijk op elk wezen slaat dat insecten eet, heeft het in de biologie een beperktere betekenis. Het woord insecteneter wordt gebruikt voor een groep zeer primitieve zoogdieren. De meeste zijn klein en vele zijn muisachtig van uiterlijk. Alle insecteneters hebben een lange, platte, smalle schedel en kleine, weinig ontwikkelde hersens. Ook hebben ze allemaal kleine oogjes. De meeste insecteneters gebruiken hun ogen niet of nauwelijks. Wel kunnen ze erg goed ruiken en horen. De meeste hebben een slurfje, vaak met veel voelharen erop. Dat komt goed van pas, want veel insecteneters leven 's nachts of in het donker, zoals de ondergronds levende mol. Alle insecteneters leven van dierlijk voedsel. Dat zijn vaak insecten, maar ook wormen worden veel gegeten. De bekendste families insecteneters zijn de mollen, egels en spitsmuizen. Andere families zijn tamelijk onbekend en bevatten soms erg exotische soorten: solenodons, borstelegels, tenrekken en otterspitsmuizen zijn slechts een paar voorbeelden. Op onze site wordt het woord insecteneter in beide betekenissen gebruikt, omdat uit de samenhang met de rest van de zin wel duidelijk wordt welke betekenis het woord heeft.

Kevers

Er zijn meer dan 300.000 keversoorten bekend en ongetwijfeld zijn er nog veel meer. Het zwaarste insect dat we kennen (de goliathkever) behoort tot de kevers, maar er zijn ook heel veel kevertjes die met het blote oog nauwelijks zijn te zien. Bij kevers zijn de voorvleugels tot dekschilden omgetoverd: harde, hoornige schilden die de dieren goed beschermen tegen allerlei aanvallers. Om te kunnen vliegen moeten de hoornige schilden worden weggedraaid. Daaronder zitten dan de vliezige vleugels, waarmee kan worden gevlogen. Kevers lijken wel wat op wantsen, maar deze vliegen met het eerste vleugelpaar, dat als harde vleugel begint, maar vliesachtig eindigt. De meeste kevers vliegen redelijk, maar niet echt geweldig door hun wat hogere gewicht. Ook de meeste waterkevers kunnen goed vliegen, zodat het uitdrogen van een sloot of poel voor hen niet zo'n groot probleem is. De larven van kevers hebben meestal drie paar poten, maar er zijn ook pootloze exemplaren, vooral bij de soorten die in voedselvoorraden leven. Kevers doorlopen een volledige gedaanteverwisseling.

Knaagdieren

Knaagdieren zijn zoogdieren met een heel typisch gebit: twee grote voortanden, die altijd blijven doorgroeien, dan een tandeloze ruimte, gevolgd door een aantal kiezen die speciaal gemaakt zijn om voedsel te vermalen. Alle knaagdieren zijn dan ook planteneters, al willen sommige zich af en toe aan een vleeshapje vergrijpen. Een ander kenmerk van de meeste knaagdieren is dat ze bij roofdieren zeer gewild zijn als prooi en dat ze zich daarom razendsnel kunnen voortplanten. Verder zijn de meeste knaagdieren typische hol- of nestbewoners. Bekende families binnen de knaagdierenorde zijn eekhoorns, bevers, muizen en ratten, stekelvarkens en slaapmuizen. Hazen en konijnen zijn geen knaagdieren, maar zitten samen in een eigen orde: die der haasachtigen.

Larve

Bij veel dieren gaat de ontwikkeling van ei tot volwassen dier over een aantal schijven. Uit het ei kruipt dan een larve, die vaak in het geheel niet op het volwassen dier lijkt. Denk maar eens aan het kikkervisje en de rups. Die lijken helemaal niet op de volwassen kikker of vlinder. Bij kikkers verandert de larve zichtbaar langzamerhand in een kikker. Bij insecten zit daar soms nog een stadium tussen: de pop. De larve verandert dan in een harde en bijna onbeweeglijke cocon, waarbinnen zich de verandering afspeelt. Uit de pop kruipt dan na langere of kortere tijd het volwassen dier. Voor de soort kunnen de larven heel nuttig zijn: mossels zitten vast op één plek, dus als de larven niet zouden kunnen zwemmen, zou die ene plek helemaal vollopen met mossels en was het gauw gedaan met onze vriendjes. De larven echter zwemmen vrij rond en kunnen dus op zoek gaan naar goede plekjes waar nog geen mosselen voorkomen. Bij insecten dient het larve-stadium vooral om te eten en te groeien. De volwassen dieren (de imago's) kunnen zich dan op het voortplanten richten. Dat gaat zelfs zo ver dat een aantal soorten als volwassen dier in het geheel niet meer eet, zoals veel langpootmuggen en sommige nachtvlinders. Larven die heel veel lijken op de volwassen dieren, zoals bijvoorbeeld bij veel wantsen en oorwurmen, noemen we nimfen. De larven van veel diersoorten hebben een eigen naam. Denk maar aan dikkopjes (kikkervisjes), engerlingen (de larven van verschillende meikeverachtigen) en emelten (de larven van langpootmuggen). Soms is ook een hele dierenfamilie naar de larve vernoemd, zoals bij de pijlstaarten, een familie van zeer grote nachtvlinders, waarvan de rupsen voorzien zijn van een 'pijltje' op het achterlijf. Ook kan de soort vernoemd zijn naar de larven, zoals bij de mierenleeuw.

Libellen

Libellen zijn grote, slanke en meestal prachtig gekleurde insecten. Ze hebben twee paar grote vleugels met zeer veel aderen erin, die ze recht van het lichaam af houden. Alle libellen zijn felle rovers, zowel de larven als de imago's. De larven leven twee jaar in het water alvorens langs een rietstengel omhoog te kruipen en daar voor de laatste maal tot volwassen libel te vervellen. Er is geen popstadium. De veel voorkomende keizerlibel is het grootste insect van de Benelux. De larve vertoeft graag in vijvers, waar hij zelfs kleinere vissen kan aanvallen. Libellen worden opgedeeld in twee hoofdgroepen: de glazenmakers of echte libellen en de waterjuffers. Echte libellen zijn groter en forser, kunnen veel beter vliegen (tot wel 100 kilometer per uur) en komen daarom ook ver van waterpartijen voor. Waterjuffers zijn kleiner, onbeholpen vliegers en daarom meer aan het water gebonden dan de libellen, maar ze zijn vaak nog mooier gekleurd, meestal blauw of rood. Waterjuffers leggen vaak hun vleugels in de lengte tegen elkaar aan. De mannetjes van beide groepen bezetten vaak een territorium, waar vrouwtjes wel en andere mannetjes niet welkom zijn.

Mieren

Mieren zijn interessante, veelal kleine insecten die tot de angeldragende vliesvleugeligen worden gerekend en daarom nauw verwant zijn aan wespen en bijen. En net als veel wespen en bijen vormen de meeste soorten kolonies. Dergelijke kolonies kunnen net als die van de honingbijen jaren in stand blijven. Ook bij mieren wordt het hart van de kolonie gevormd door de koningin. Ook bij mieren doet zij niet veel meer dan eieren leggen. Ook mieren kennen werksters, maar bij mieren zijn dat soms hooggespecialiseerde dieren: verzorgsters blijven hun hele leven in het nest en verzorgen de larven en poppen, bouwsters bouwen het nest, onderhouden het en zorgen voor een zo goed mogelijke temperatuur. De echte werksters verlaten het nest om, al dan niet collectief, voedsel te gaan halen. Bij sommige mieren zijn er zelfs verkenners die op zoek gaan naar voedselvoorraden en die dan de rest van het nest inlichten als ze wat gevonden hebben. Deze werksters zien er allemaal een klein beetje anders uit: de echte werksters zijn groter en sterker dan de verzorgsters bijvoorbeeld. Daarnaast zijn er soldaten: zeer grote mieren met veel gif en krachtige kaken. Sommige mieren kunnen pijnlijk bijten. Dat gaat in twee etappes: eerst bijten de grote kaken door de huid heen. Dit kun je wel voelen, maar is nauwelijks pijnlijk. Dan richten de mieren hun achterlijf op het zojuist gemaakte zeer kleine wondje en spuiten er mierenzuur op. En dat voel je wel degelijk! Zo verdedigen ze het nest tegen indringers (andere mieren, parasieten en dergelijke) en beschermen soms ook de echte werksters op hun tochten. Al die mieren zijn vrouwtjes. Eén tot twee keer per jaar worden er nieuwe koninginnen geboren en mannetjes. De koninginnen vliegen uit om nieuwe kolonies te stichten. Vlak voor het uitvliegen, maar ook wel tijdens het uitvliegen, worden ze dan door de mannetjes bevrucht. Deze sterven kort daarna. In de kolonie zelf hebben ze geen enkele taak.

Mijten en teken

Mijten zijn nauw aan spinnen verwante geleedpotigen. Mijten zijn per definitie heel erg klein (de grootste is maar zo'n 3 centimeter lang, de meeste zijn minder dan 1 centimeter lang, vele nog geen tiende daarvan. Mijten verschillen op slechts twee aspecten van spinnen: de net uit het ei gekropen larve telt slechts zes poten. Het vierde potenpaar ontstaat pas na de eerste vervelling. En verder bestaat het lichaam uit drie delen, daar waar spinnen een tweeledig lichaam hebben en hooiwagens een ongedeeld lichaam. Onder de mijten vinden we relatief veel parasieten: bijna elke vogelsoort heeft zo zijn eigen bloedzuigende mijten en ook zoogdieren hebben vaak last van mijten: berucht zijn de teek, die bij mensen de ziekte van Lyme overbrengt, en de oogstmijt, die na het bijten een nog dagenlang jeukende plek op de huid achterlaat. Ook de spint bij planten is een mijtensoort. En allergie veroorzaakt door stof in huis wordt meestal veroorzaakt door de huisstofmijt. Maar er zijn ook veel mijtensoorten (in totaal zijn er meer dan 10.000) die leven van de eieren of larven van schadelijke insecten en die gekweekt worden ten behoeve van de biologische landbouw.

Miljoenpoten

Langgerekte geleedpotigen. Het lichaam bestaat uit 15 tot wel 60 segmenten. Elk segment heeft twee paar poten. Miljoenpoten zijn ongevaarlijke planteneters. In tegenstelling tot de duizendpoten hebben ze geen gifklieren en kunnen ze de mens niet bijten. Miljoenpoten bewegen zich traag voort en de meeste soorten rollen zich op als er gevaar dreigt. Ook in de Benelux zijn er lastige soorten. Vooral knolgewassen als aardappels hebben nog wel eens te lijden onder de vraatzucht van sommige miljoenpoten. Duizendpoten lijken heel erg op miljoenpoten, maar hebben per segment slechts één paar poten. Duizendpoten en miljoenpoten worden samen nog wel eens ondergebracht bij de myrapoden (veelpotigen), maar het is zeer de vraag of dat wel zo terecht is. Zo lijken insecten meer verwant aan duizendpoten dan miljoenpoten.

Namen (Nomenclatuur)

Elk dier heeft een naam. Veel dieren hebben een Nederlandse naam: hond, paard of leeuw bijvoorbeeld. Als je echter dieren bestudeert is het heel erg moeilijk om de namen van een soort in elke taal te leren om met collega's uit andere landen over bepaalde dieren te kunnen spreken. Daarom zijn er de zogenaamde wetenschappelijke namen. We zeggen ook wel de Latijnse namen, omdat alle wetenschappelijke namen uit het Latijn stammen of op z'n Latijns worden vervoegd. Zo heet een groene specht viridis. In het Latijn betekent viridis 'groen', dus dat is gemakkelijk. Maar ja, er zijn meer groene dieren, zoals een groene vlieg die ook viridis heet, dus dat schiet niet echt op. Daarom is besloten dat de wetenschappelijke naam van een dier altijd uit twee gedeelten bestaat: de geslachtsnaam, gevolgd door de soortnaam. En zo heet de groene specht Picus viridis. Het eerst komt de naam van het geslacht. Die schrijven we altijd met een hoofdletter. In dit geval is de geslachtsnaam Picus. Naast de groene specht behoort ook de niet in de Benelux voorkomende grijskopspecht tot het geslacht Picus. Ook die is hoofdzakelijk groen, maar heeft een meer grijze kop en borst en heet Picus canus. De groene vlieg die we net noemden heet Gymnochaeta viridis. Die wetenschappelijke naamgeving is over de gehele wereld gelijk. Als je dus op het internet zoekt naar een plaatje van de groene specht, dan kun je bij een zoekmachine het begrip 'groene specht' invoeren. Je zult dan een paar plaatjes vinden op Nederlandse en Belgische websites. Als je echter intypt Picus viridis krijg je veel meer plaatjes. Dat komt omdat nu alle websites ter wereld meedoen. Als je dus iets over dieren (of planten, want daar werkt het precies zo) wilt vinden en dat mag ook in andere talen zijn, tik dan altijd de Latijnse naam in. Dit is vooral belangrijk als je bijvoorbeeld plaatjes of het geluid van een dier zoekt. Elke goede site over dieren of planten vermeldt altijd de Latijnse soortnaam.

Nachtvlinders

Groep van vlinders die zich kenmerkt doordat de voor- en achtervleugels met elkaar verbonden zijn. Bij de dagvlinders ontbreekt die verbinding. Het verschil is overigens beter te zien aan de antennes: die van dagvlinders zijn lang en dun en er zit altijd een knopje op. De antennes van nachtvlinders kunnen allerlei vormen hebben, maar er zit nooit een knopje op. Verreweg de meeste nachtvlinders vliegen inderdaad 's nachts en zijn daarom meestal niet zo mooi gekleurd als de dagvlinders. Een aantal nachtvlinderfamilies, zoals bijvoorbeeld de pyraliden hebben een orgaantje dat de sonargeluiden van vleermuizen kan opvangen, zodat de vlinder bijtijds kan maken dat hij wegkomt. Er zijn veel meer nachtvlindersoorten dan dagvlindersoorten. Hoewel sommige nachtvlinders erg groot kunnen zijn, zijn er heel veel families van erg kleine vlindertjes, in het Nederlands meestal aangeduid met de naam mot. Lang niet alle nachtvlinders vliegen 's nachts. De wespvlinders bijvoorbeeld vliegen alle overdag. In de tuin zie je 's zomers heel vaak de Gamma-vlinder, een bruinige nachtvlinder, die overdag (hyper)actief is en nectar uit bloemen haalt, vliegend tussen de vosjes, dagpauwogen en koolwitjes in. De bekendste nachtvlinderfamilies zijn de uiltjes, de spanners en de pijlstaarten.

Niervlek

Sommige nachtvlinders hebben twee kenmerkende vlekken op de bovenkant van de voorvleugels: de niervlek en de ronde vlek. De niervlek bevindt zich ongeveer op het midden van de vleugel. De ronde vlek zit daar dicht bij, iets meer richting het begin van de vleugel. Bij veel soorten is de niervlek inderdaad niervormig, maar hij kan ook ovaal, rond of zelfs vierkant zijn. De aan- of afwezigheid, vorm, kleur enz. van de niervlek kan een belangrijke hulp zijn bij het vaststellen van de soort, vooral bij uiltjes.

Foto niervlek en ronde vlek op haarbos

Veel uiltjes zijn aan twee kenmerkende vlekjes te herkennen: de niervlek en de ronde vlek.


Nimfen

Een nimf is een larve die heel veel lijkt op het volwassen dier. Er zijn insecten die niet verpoppen. Hun larve vervelt een aantal malen en lijkt na elke vervelling sterker op het volwassen dier. De sterk op volwassen dieren gelijkende larven noemen we nimfen. Het woord larve gebruiken we vooral voor de insecten die wel verpoppen en waarvan de larven helemaal niet op het volwassen dier lijken, bijvoorbeeld rupsen en maden. Nimfen en volwassen dieren verschillen soms maar op twee belangrijke punten: de nimf is nog niet geslachtsrijp en kan niet vliegen.

Overwinteren

De winters in West-Europa zijn meestal niet zo heel erg koud, maar perioden met strenge vorst komen wel voor. Bovendien worden de bomen bladerloos, verdwijnen veel planten en daarmee het voedsel voor de meeste dieren, zoals rupsen. En die worden weer gegeten door veel andere dieren, die dus ook geen voedsel meer hebben. De hele natuur past zich dus aan die winterse omstandigheden aan. De eerste mogelijkheid is: inpakken en wegwezen. Veel trekvogels zijn alleen 's zomers in Nederland en België, als er heel veel voedsel is. In de herfst trekken ze massaal weg naar Zuid-Europa of Afrika. Ook een paar vlindersoorten, zoals de Atalanta en de Gamma-vlinder trekken in de herfst weg. Een andere mogelijkheid is het verzamelen van voedsel in het najaar en dat verstoppen. In de winter leven sommige dieren van de voorraad die ze zo hebben opgebouwd. De eekhoorn doet dat, maar ook sommige vogels, zoals de Vlaamse gaai. Een bijzondere vorm van overwinteren is de winterslaap (diapauze). Het dier zoekt een rustig plekje op en valt in een heel diepe, langdurige slaap. Daarbij zakt de lichaamstemperatuur enorm, slaat het hart soms nog maar één keer per minuut. Egels en kikkers overwinteren op die manier. Ook veel insecten houden een soort winterslaap, vooral als ze als volwassen dier overwinteren. Omdat insecten hun lichaamstemeratuur niet zelf kunnen regelen is dit geen echte winterslaap. Wel hebben deze dieren een soort anti-vries in het lichaam dat voorkomt dat ze doodvriezen. Op warmere dagen in februari of maart zie je al heel snel weer citroenvlinders en roesjes rondvliegen. Het weer bepaalt dan hoe actief de dieren zijn. Bij dieren met een echte winterslaap is die slaap altijd ongeveer even lang, ongeacht het weer. Sommige insecten, zoals de eikenpage, leggen hun eieren in het najaar, maar die komen pas in het voorjaar uit. Ook het inactieve popstadium van veel insecten wordt gebruikt om te overwinteren. Het kleine koolwitje en het klein geaderd witje passen deze methode toe. En een aantal insecten, zoals de meeste zandogen, overwintert als larve. De larve eet dan gedurende zekere tijd niet meer en gaat ook in een soort winterslaap.

Pop

Sommige insecten hebben in hun ontwikkeling een zogenaamd popstadium. Als de larve voor de laatste maal vervelt, komt daaruit geen op de larve lijkend dier, maar een inactief 'doosje': de pop. In de pop wordt het larvelichaam afgebroken en het imago opgebouwd. De pop kan zich bijna niet bewegen en in het geheel niet eten. Bij vlinders kun je aan de buitenkant van de pop de plekken zien waar de vleugels en de rolrong zullen komen. Het popstadium duurt bij sommige insecten een paar uur, bij andere vele maanden. Het popstadium wordt ook wel gebruikt om te overwinteren. Uit de pop komt meestal een kant en klaar imago (dat slechts bij enkele primitieve insecten zoals de haften nog één of meerdere keren vervelt, voordat het echte imago er is). Het uitkomen van een pop noemen we het uitsluipen. Na het uitsluipen zijn meestal alleen de vleugels nog onderontwikkeld. Die moeten eerst worden opgepompt (daartoe dienen de aderen) en daarna worden gedroogd en gehard. Bij grote insecten, zoals sommige vlinders en libellen kan die procedure meerdere uren in beslag nemen. Maar sommige muggen vliegen al binnen tien minuten na het uitsluipen.

Ronde vlek

Sommige nachtvlinders hebben twee kenmerkende vlekken op de bovenkant van de voorvleugels: de niervlek en de ronde vlek. De niervlek bevindt zich ongeveer op het midden van de vleugel. De ronde vlek zit daar dicht bij, iets meer richting het begin van de vleugel. Bij veel soorten is de ronde vlek inderdaad rond, maar hij kan ook ovaal, vierkant of langwerpig zijn. De aan- of afwezigheid, vorm, kleur enz. van de ronde vlek kan een belangrijke hulp zijn bij het vaststellen van de soort, vooral bij uiltjes.

Foto niervlek en ronde vlek op haarbos

Veel uiltjes zijn aan twee kenmerkende vlekjes te herkennen: de niervlek en de ronde vlek.

Roofdieren

Er is de algemene term 'roofdier' voor elk dier dat leeft door op andere dieren te jagen en ze op te eten. Zo zijn er roofwantsen, roofvliegen enzovoorts. Biologen verstaan onder roofdier iets anders: een orde van de zoogdieren. Deze orde valt in twee groepen uiteen: de zee- en de landzoogdieren. Tot de zeezoogdieren rekenen we de zeehonden. De landroofdieren zijn veel bekender. Het zijn dieren met een bepaald gebit: grote hoektanden en kiezen die gemaakt zijn om te knippen. De meeste roofdieren jagen zelf op prooi, zoals de katachtigen, hondachtigen, de civetkatten en de marterachtigen. Maar er zitten ook aaseters tussen, zoals de hyena's en aardwolven, alleseters zoals de beren en planteneters zoals de panda's. In de tuin komen vaker roofdieren voor dan de meesten van ons denken: diverse marterachtigen bezoeken 's nachts graag tuinen. We merken daar maar zelden iets van, omdat het zeer schuwe nachtdieren zijn, die zich maar heel zelden laten zien.

Roofvogels

Roofvogels vormen een eigen orde van vogels. Ze zijn gemakkelijk te herkennen aan de krachtige en kromme snavel en de grijpklauwen, die meestal voor een groot deel bevederd zijn. Alle roofvogels leven van andere dieren. De meeste roofvogels doden hun prooi, maar een aantal neemt ook wel aas. Gieren zijn zelfs helemaal gespecialiseerd op het eten van aas. Roofvogels hebben over het algemeen een uitstekend gehoor en kunnen heel erg goed zien. Er zien vier afzonderlijke families: haviken, valken, gieren van de nieuwe wereld en secretarisvogels. Haviken zijn grote jachtvogels en aaseters, die meestal erg goed glijvluchten kunnen maken en veel door de lucht zweven. Valken zijn kleine, snelle en zeer behendige jagers. Gieren van de nieuwe wereld zijn groot, soms tamelijk kleurrijk, hebben een kale kop en leven van aas. Secretarisvogels zijn de loopvogels onder de roofvogels. Hoewel ze wel kunnen vliegen doen ze dat alleen in uiterste nood. Ze hebben heel lange poten en jagen vooral op (giftige) slangen die ze met die poten doodtrappen. Let op: de gieren van Azië en Afrika zijn havikachtigen, alleen de gieren in Noord-, Midden en Zuid-Amerika behoren tot een afzonderlijke familie! Tot de havikachtigen behoren naast de gieren van de oude wereld (=Europa, Afrika en Azië) en de haviken ook de buizerds, kiekendieven, wouwen en arenden. In de buurt van onze tuin horen en zien we regelmatig buizerds, haviken, sperwers en torenvalkjes. Hoewel ook uilen van prooidieren leven behoren ze tot een eigen vogelorde: uilachtigen.

Rupsen

De rups is de larve van een vlinder. Rupsen lijken in niets op de volwassen dieren: ze zijn wormvormig, hebben geen vleugels, zijn vaak anders gekleurd en hebben soms heel lange haren, stekels en ook wel complete borstels. Die haren dienen ter verdediging: vogels bijvoorbeeld kunnen zo de rupsen moeilijker doorslikken. Soms ook zijn de haren giftig, zoals die van de processierups, waarvan zelfs mensen veel last kunnen hebben. Sommige rupsen hebben spinklieren waarmee ze draden kunnen spinnen. De bladrollers (een nachtvlinderfamilie) gebruiken die draden om een aantal blaadjes samen te rollen, waarin ze dan redelijk beschermd kunnen leven. Als ze in grote aantallen optreden, kunnen ze zelfs hele struiken samenbinden, zoals de stippelmotten dat regelmatig doen. Andere gebruiken de draden om een beschermende cocon te maken voor ze gaan verpoppen: het puparium. Dat doet bijvoorbeeld de zijderups. Die cocon wordt dan in fabrieken weer afgerold en zo komt men aan lange draden: de zijde. Daarvan wordt kleding gemaakt, maar ook wel tapijten en dekbedden. Hoewel insecten 6 poten hebben lijken veel rupsen er meer te hebben. De echte poten echter zitten vooraan het rupsenlijf. De poten aan de achterkant zijn geen echte poten, maar zogenaamde buikschuivers. De larven van een aantal bladwespsoorten lijken heel erg op onbehaarde rupsen. Ze worden daarom vaak schijnrupsen of bastaardrupsen genoemd.

Scutellum

Het scutellum wordt in het Nederlands het "schildje" genoemd. Het is een meestal klein, vaak driehoekige onderdeeltje dat uitsteekt naar achteren en dat zich meteen na het halsschild bevindt. Bij veel insecten is het nietig en van weinig belang voor de determinatie. Wantsen echter hebben een erg groot en vaak zeer opvallend scutellum. Vorm en kleur van het scutellum spelen bij het op naam brengen van wantsen vaak een grote rol. Ook bij vliegen is vorm en kleur van het scutellum van belang. Het scutellum ziet er bij vliegen vaak uit als een blaasje en is meestal halfrond.

Foto scutellum

Het scutellum bij insecten. Links het vaak erg grote, driehoekige scutellum van wantsen. Rechts het veel kleinere en meestal halfronde scutellum van een vlieg.

Slakken

Slakken zijn weekdieren met één schelp die tot een 'huisje' is omgetoverd. Bij de naaktslakken is dit huisjes niet meer te zien, maar nog wel aanwezig in de vorm van kalkkorrels of een kalkplaat vlak achter de kop. Aan slakken valt, behalve dat huisje, niet zo heel veel te zien: een kop met twee of vier steeltjes erop, een duidelijk voet en een glibberige massa daartussen. Hoewel enkele slakken vlees eten (er zijn zelfs roofslakken!), is het overgrote gedeelte planteneter. Op het land bewegen alle slakken zich tergend langzaam voort (slakkengang), naaktslakken in zee zwemmen iets sneller. Veel slakken zijn een plaag in de tuin. Verder dragen sommige slakken ernstige ziekten over. Anderzijds worden heel wat slakken gegeten. De zanglijster is er gek op, maar ook sommige mensen eten graag een slakje. In restaurants worden ze meestal aangeboden als escargots.

Soorten, ondersoorten en rassen

Een soort is een groep nagenoeg identieke dieren zoals we ze zien rondlopen (of vliegen of zwemmen, natuurlijk). Heel vroeger ging men uit van het uiterlijk: dieren die er precies hetzelfde uitzagen werden tot één soort gerekend. Later keek men meer naar de mogelijkheid dieren te kruisen. Paarden en ezels kunnen elkaar bevruchten en er worden ook echt levende jonkies geboren, die we muildieren en muilezels noemen. Maar muilezels en muildieren kunnen zichzelf niet voortplanten: ze zijn steriel. En dat bewijst dat paarden en ezels elk tot een aparte soort behoren. Tegenwoordig bepaalt men een soort vaak aan de genetische eigenschappen middels DNA-onderzoek. Dieren van dezelfde soort kunnen er toch wel verschillend uitzien. Zo is er vaak een verschil tussen een mannetje en een vrouwtje. Ook het seizoen waarin het dier wordt geboren kan een rol spelen (bijvoorbeeld bij het landkaartje) en dieren die in de bergen leven kunnen er anders uitzien dan soortgenoten die in het laagland leven (zo zijn eekhoorns die in de bergen leven bijna zwart, die van het laagland vooral rood). We spreken dan van rassen of ondersoorten. Als twee rassen gekruist worden komen niet alleen levende jongen ter wereld, ze kunnen zich ook weer zelf voortplanten. Denk hierbij aan mensen en honden. Een ander duidelijk voorbeeld hiervan is de kraai. In Oost-Europa leeft de bonte kraai en in West-Europa de zwarte kraai. Beide kunnen met elkaar paren, jongen krijgen en die jongen kunnen ook onderling weer paren en jonkies krijgen. Als dit verschijnsel zich in de 'vrije natuur' voordoet, spreken we meestal van ondersoort, zijn de afwijkende vormen door mensen gekweekt, dan spreken we over rassen, zoals bij honden en katten. Helemaal goed doen we dat niet, want bij mensen spreken we over rassen, terwijl we eigenlijk ondersoorten bedoelen.

Spinnen

De spinnen vormen een klasse van geleedpotige dieren. Behalve de echte spinnen behoren ook de heel kleine mijten en de relatief grotere schorpioenen tot deze klasse. In tegenstelling tot de andere geleedpotige dieren hebben ze geen voelsprieten (of antennen) maar tangvormige gifkaken. De echte spinnen hebben een achterlijf dat uit één stuk bestaat. Bijna alle spinnen kunnen ook daadwerkelijk spinnen, dat wil zeggen ze hebben één of meer spintepels, waarmee een draad wordt gemaakt. Van dit draad maken enkele spinnen een web, de meeste spinnen echter kunnen geen web maken. Wel maken sommige spinnen een cocon waarin de eieren of de jongen worden rondgedragen. Ook wordt wel een veiligheidsdraad gemaakt: tijdens een rooftocht wordt een draad geproduceerd dat op gezette tijden wordt vastgezet. Heel jonge spinnetjes, die nog bijna niets wegen, maken wel een lange draad die als het waait in de lucht wordt gehouden. Met een beetje geluk pakt de wind die draad op en neemt het mee de lucht in, met het spinnetje eraan. Er zijn spinnetjes aangetroffen op een hoogte van meer dan twee kilometer. Ooit zal de wind afnemen en uiteindelijk zal het spinnetje op de grond terechtkomen, soms heel erg ver weg. Zo kan de soort het leefgebied flink uitbreiden, zonder enorme wandelingen te hoeven maken. Bekende spinnen zijn de webspinnen (zoals de bekende kruisspin), de springspinnen (zoals de kleine zebraspin), de wolfspinnen en de tropische vogelspinnen.

Spiracula

Veel insecten hebben aan de zijkant van het lichaam een aantal kleine ronde, soms ovale, openingen. Door deze openingen dringt lucht het lichaam binnen. Het komt daar terecht in een soort ademhalingsbuisjes (de tracheae). Deze voorzien het lichaam van zuurstof. Meestal zijn de spiracula heel onopvallend, maar bij sommige groepen, zoals vlinders, zijn deze vaak heel goed zichtbaar, vooral bij de larven. Ook sommige vliegen- en keverlarven hebben opvallende spiracula. Bij rupsen loopt er vaak een kleurrijke lijn over de spiracula heen, of loopt er een lijn net onder deze openingen. Kleur en vorm van de spiracula en het lijntje zijn vaak een goed hulpmiddel bij de determinatie van de soort. Overigens heet één zo'n opening een spiraculum. We gebruiken dus de Latijnse meervoudsvorm, net als bij aquarium en terrarium.

Foto spiracula

In het rode rondje duidelijk te zien: een ademhalingsopening of spiraculum.

Sprinkhanen

Sprinkhanen zijn tamelijk grote insecten met lange achterpoten waarmee in veel gevallen zeer goed kan worden gesprongen. De meeste sprinkhanen zijn maar matige vliegers. Sprinkhanen maken meestal een wat tsjirpend geluid door de vleugels of de poten tegen elkaar aan te schuren. Ze worden verdeeld in twee hoofdgroepen: de langsprieten, waartoe onze inlandse sabelsprinkhaan behoort en de kortsprieten, waartoe de talrijke veldsprinkhanen behoren. In de Benelux leven zo'n zestig soorten sprinkhanen. Veel soorten lijken sprekend op elkaar en zijn met het blote oog niet van elkaar te onderscheiden. Wel is het getsjirp altijd per soort verschillend (soortspecifiek) en kenners gebruiken dan ook vooral het geluid om de dieren op naam te brengen. De kortsprieten zijn allemaal planteneters, de meeste langsprieten zijn roofdieren of alleseters. Berucht is de treksprinkhaan die met miljoenen in Afrika kan voorkomen en daar hele oogsten in korte tijd totaal opeet, soms met hongersnood voor de Afrikanen tot gevolg.

Vliegen en muggen

Vliegen en muggen zijn kleine tot middelgrote insecten. Ze hebben slechts twee vleugels, meestal grote ogen en stevige poten, vaak met een soort zuignapjes eraan, waardoor ze ook ondersteboven kunnen zitten, bijvoorbeeld op een plafond. Verder hebben de meeste vliegen korte voelsprieten, al zijn ze bij sommige soorten wat langer. In tegenstelling tot de meeste andere insecten bestaan de voelsprieten uit maar een paar segmenten, ook als ze wat langer zijn. Een aantal vliegen en muggen zijn bloedzuigers. Sommige soorten vallen ook de mens lastig. De larven van vliegen lijken helemaal niet op volwassen vliegen. We noemen ze maden en van sommige soorten kun je die kopen. Ze worden gebruikt als aas in de hengelsport. Vliegen en muggen vormen tezamen een orde van insecten. Meestal zijn muggen slanker dan vliegen en hebben ze dunnere poten. Een paar vliegen en muggen zijn beruchte overbrengers van nare ziekten, zoals malaria. Zowel muggen als vliegen kunnen zeer massaal optreden. Sommige steekmuggen kunnen een verblijf in Noord-Europa behoorlijk verpesten. In gewoon Nederlands klopt de verdeling tussen muggen en vliegen lang niet altijd. Sommige dieren die we aanduiden als muggen zijn eigenlijk vliegen en omgekeerd. Ondanks hun misleidende naam zijn witte vliegen, gaasvliegen, ééndagsvliegen en schorpioenvliegen helemaal geen vliegen. Witte vliegen zijn wantsachtigen, de andere netvleugeligen die twee paar vleugels hebben.

Vlinders

De vlinders zijn insecten die ogenblikkelijk te herkennen zijn: ze hebben heel erg grote en brede vleugels die bezet zijn met vaak zeer kleurrijke schubjes en een lange roltong. Bijna alle volwassen vlinders leven dan ook van nektar die ze met hun roltong uit bloemen halen, hoewel er ook veel in het geheel niet meer eten als ze eenmaal imago zijn. Naast kleurrijke schubben hebben vlindervleugels ook vaak schubjes die zelf kleurloos zijn, maar die het licht breken, zoals een beetje olie op het water. Dat is in onze streken onder meer het geval bij de weerschijnvlinders. Vlinders hebben heel typische larven: rupsen. Die hebben zes poten aan de voorkant en meestal nog twee of meer paar schijnpoten, buikschuivers genaamd. Veel rupsen zijn felgekleurd en zwaarbehaard. De vlinders worden opgedeeld in twee groepen: dagvlinders, die bijna allemaal groot tot zeer groot zijn, felgekleurde bovenvleugels bezitten en fladderend vliegen en nachtvlinders, waarvan er vele erg klein zijn, meestal onopvallend gekleurd, maar vaak wel betere vliegers.

Vogels

Vogels vormen een grote groep van warmbloedige dieren die erg veel op elkaar lijken. Zo hebben alle vogels veren, een snavel, vleugels en twee poten. Veren zijn heel bijzondere dingen: oersterk en heel licht. Bovendien isoleren veren heel erg goed, wat vooral in koude en hete streken erg belangrijk is. De enige andere dieren op aarde die ooit veren gehad hebben zijn dinosauriërs, zoals archeopteryx. Velen beweren dan ook dat vogels rechtstreeks afstammen van de dinos'. Het onderste gedeelte van de poten en de snavel zijn altijd onbevederd. De snavel van vogels is hard, in tegenstelling bijvoorbeeld tot die van het vogelbekdier. Aan de vorm kun je vaak zien wat de vogel eet. Denk maar eens aan de kromme snavel van de roofvogels, de lange snavels van veel waad vogels, de stompe sterke snavels van de zaadetende vinken en de fijne priegelsnavels van veel insectentertjes. Hoewel alle vogels vleugels hebben, kunnen ze er niet allemaal ook echt mee vliegen. Sommige vogels zijn zo zwaar geworden, dat ze niet meer van de grond loskomen. Hun vleugels zijn dan ook vaak maar klein. Dat is onder meer het geval bij loopvogels als de struisvogel en de emoe. Andere vogels kunnen niet in de lucht, maar wel in het water 'vliegen', zoals de pinguins. Bij een aantal vogels zijn de poten kort en worden ze gebruikt om voort te hippen of te lopen, maar bij andere zijn het gespecialiseerde onderdelen. Waadvogels hebben heel lange poten, zodat ze door het water kunnen lopen zonder nat te worden.. Eenden hebben zwemvliezen tussen de tenen en roofvogels hebben krachtige grijppoten. Loopvogels hebben lange en zeer krachtige poten. Daarmee kunnen ze zich ook heel goed verdedigen: een volwassen struisvogel kan rake trappen uitdelen!

Wespen

Het woord wesp wordt voor heel uiteenlopende dieren gebruikt en is eigenlijk in het Nederlands geen duidelijk omgrensd begrip. Meestal wordt er een kleine groep geel/zwart gestreepte insecten mee aangeduid, die gevreesd worden omdat ze pijnlijk en herhaaldelijk kunnen steken. Deze groep noemen we ook wel de limonadewespen en bestaat uit een aantal sterk verwante soorten. In de meest ruime zin van het woord verwijst het naar alle vliesvleugelige insecten en slaat het begrip dus op wespen, bijen en mieren. Ook worden wel alle insecten met een taille (een wespenmiddeltje) bedoeld. Blad- en houtwespen echter hebben niet zo'n middeltje en worden toch wesp genoemd. In onze Tuinsafari bedoelen we er alle insecten mee uit de wespenorde: wespen, bijen, hommels en mieren.

Wormen

In het Nederlands kunnen we met het woord worm van alles en nog wat bedoelen: een dier dat langer is dan dat'ie breed is, dat rond is en dat geen pootjes lijkt te hebben, de regenworm en bepaalde klassen van dieren, zoals rondwormen, ringwormen en gelede wormen. Het woord kan dan ook voor veel verwarring zorgen. Zo is de hazelworm helemaal geen worm, maar een pootloos reptiel dat veel op een slang lijkt. En als we zeggen dat een bepaald dier wormen eet, bedoelen we niet alleen dat het beest regenwormen eet, maar ook verwanten van de regenworm: alleen al in onze streken zijn er meer dan 40 soorten! De regenworm behoort overigens tot de zogenaamde ringwormen.

Zangvogels

Zangvogels zijn kleinere vogels die allemaal eenzelfde bouw hebben van het strottehoofd. Daarom kunnen veel soorten heel fraai zingen. Maar dat geldt niet voor alle soorten. Ook kunnen alle zangvogels vliegen. Verder geldt voor alle zangvogels dat de jongen naakt en hulpeloos worden geboren in een nest en door de ouders nog enige tijd moeten worden gevoerd. Alle jonge zangvogels zetten daarom meteen vanaf de geboorte een enorme keel op. De binnenzijde daarvan is meestal gelig of roodachtig en zet de ouders aan tot het halen van voedsel en het voeren van de jongen. Binnen de groep vinden we zowel vlees- als planteneters en ook veel alleseters, zoals de kraaien en gaaien. Omdat ze over het algemeen maar klein zijn, eten de meeste vleeseters vooral spinnen en insecten. De iets grotere soorten wagen zich ook aan wormen en slakken. De kleinste zangvogeltjes in ons gebied (goudhaantjes e.d.) zijn iets groter dan kolibries; onze grootste zangvogel is de raaf, die iets kleiner is dan een fazant.

Zoogdieren

Zoogdieren zijn de hoogst ontwikkelde gewervelde dieren. Alle zoogdieren hebben melkklieren (bijna altijd in de vorm van tepels), waarmee de jongen worden gezoogd. Die jongen komen meestal kaal en blind ter wereld. Alleen een paar zeer primitieve zoogdieren leggen eieren. Een ander opvallend kenmerk van zoogdieren is het feit dat ze in principe allemaal haren hebben. Daarnaast zijn zoogdieren warmbloedig, dat wil zeggen: ze handhaven een bepaalde lichaamstemperatuur, zodat ze ook in de kou actief kunnen zijn. Op de vogels na zijn alle andere dieren koudbloedig. Ze hebben dus zon nodig om warm en actief te worden. Ook de mens is een zoogdier. Op onze tuinsafari worden soorten uit de volgende orden behandeld: knaagdieren en insecteneters. Andere orden zijn bijvoorbeeld vleermuizen, walvissen en roofdieren.

<

Line



top of page
        © Copyright 1998-2024 gardensafari.net (Hania Berdys)