banner


Line
Languages:                                
English / engels    
Dutch / nederlands

[Alle foto's hier zijn thumbnails. Klik op een thumbnail om de foto's in groter formaat te tonen.]

Tuinspinnen

Op deze pagina vind je spinnen die je vaker in de tuin tussen planten dan in of bij het huis. Dat wil nog niet zeggen dat je ze helemaal niet op een muur of in een schuur kunt vinden, maar het merendeel van de tijd vallen ze op door zich in de tuin te bevinden. Sommige soorten zie je in de herfst op muren zitten, of komen zelfs binnenshuis. Deze zijn dan op zoek naar een schuilplaats om te overwinteren. Wetenschappelijk klopt deze indeling natuurlijk van geen kant, maar het kan het je wel gemakkelijker maken een spin op deze site terug te vinden.

Inhoud: 1 kaardertjes 2 krabspinnen, 3 wolfspinnen, 4 kraamwebspinnen, 5 kogelspinnen, 6 strekspinnen, 7 wielwebspinnen, 8 hangmatspinnen 9 dwergspinnen, 10 struikzakspinnen, 11 buisspinnen, 12 bodemzakspinnen.

1 Kaardertjes (Dictynidae)

Een familie van kleine spinnetjes, alle zijn 2 tot 4 mm lang, waarvan een aantal soorten fraai zijn gekleurd en opvallend getekend. Ook in het veld is daarom determinatie soms mogelijk, zij het bij een aantal soorten slechts tot geslachtsniveau. Ze maken een stevig webje, vaak tussen omgekrulde bladeren, waaronder het diertje dan op prooi wacht. De prooien zijn vaak verrassend groot voor zulke kleine diertjes. De vrouwtjes zijn erg lief voor de mannetjes. Na de paring blijft hij meestal bij haar wonen. Na een paar weken sterft hij en wordt dan soms opgegeten. Het Groene Kaardertje hieronder is gemakkelijk te herkennen. Op de foto een mannetje, het borststuk bij vrouwtjes is lichtgroen. De tekening op het achterlijf doet hem duidelijk afwijken van andere groene spinnen, zoals de Komkommerspin en de Groene Krabspin. Maakt het web meestal op tamelijk grote bladeren. Ondanks de groene kleur niet zo vaak gezien. Toch een in de gehele Benelux gewone soort, net als in Engeland.

Hoe het Groene Kaardertje (Nigma walckenaeri) aan zijn naam komt, is wel duidelijk.

2 Krabspinnen (Thomisidae)

Deze familie valt in twee subfamilies uiteen: de echte krabspinnen en de renspinnen. Er is een enorme wetenschappelijke discussie gaande of sprake is van twee aparte families of niet. Voorlopig houdt men het erop dat er slechts één familie is, die je gemakkelijk in twee subfamilies kunt opdelen. Aan de wetenschappelijke naam kun je gemakkelijk zien of je met een subfamilie te maken heeft. De namen van echte families eindigen allemaal op "-dae", die van subfamilies allemaal op "-nae".

Inhoud: 2.1 krabspinnen, 2.2 renspinnen

2.1 Krabspinnen (Thomisinae)

Krabspinnen, zoals hieronder de Groene Krabspin, zijn meestal prachtig gekleurd om in bloemen niet op te vallen. Ze hebben lange, wijd uitstaande poten en wandelen soms zijwaarts, net als krabben. Ze maken geen web, maar klemmen hun prooi vast als deze dichtbij komt. Het gif van de krabspinnen is voor insecten erg zwaar: ze gaan heel erg snel dood. Als je afbeeldingen van de krabspinnen ziet, dan denk je meestal dat ze wel heel erg moeten opvallen: zo mooi zijn ze gekleurd. Maar dat is niet waar: sommige zijn zo goed gekleurd dat ze zelfs als ze bewegen op een bloem niet opvallen. Krabspinnen zijn meestal een stuk kleiner dan de Kruisspin.

De Groene Krabspin (Diaea dorsata) is een heel mooie, opvallende en toch goed gecamoufleerde krabspin.

Bij een aantal krabspinnen wikkelt het mannetje het vrouwtje in in spinsel, zodat hij kan paren zonder opgegeten te worden. De krabspin hieronder kan vele kleuren aannemen en is soms zelfs gestreept. Ze hebben hem dan ook maar de Kameleonspin genoemd, een toepasselijke naam.

Een geheel witte uitvoering op Koninginnekruid van de Kameleonspin (Misumena vatia).

In Europa vinden we zo'n 12 soorten Bodemkrabspinnen (geslacht Ozyptila). Het zijn allemaal kleine soorten (meestal 3 tot 4 mm lang). Eén van de meest voorkomende is de Gewone Bodemkrabspin hieronder. Het is een soort van bosrijke gebieden. Hij jaagt op de bosbodem of gras op schaduwrijke plekken. De eiercocon echter wordt vaak hoger vastgemaakt, meestal aan de onderzijde van een blad of twijg. Het vrouwtje bewaakt de eiercocon tot de eitjes uitkomen. Is in geheel Europa een gewone soort en is ook in Noord-Amerika terechtgekomen, waar hij nu een lokale soort is.

De Gewone Bodemkrabspin (Ozyptila praticola) vinden we vooral in bosrijke gebieden.

De Platte Krabspin is een wonderlijk diertje. Toen we hem de eerste keer zagen, dachten we dat we te maken hadden met een teek die we nog nooit eerder hadden gezien. Hij is verschrikkelijk plat en hij ziet er uit alsof hij elk moment kan doodgaan van de honger. Maar alle boekjes bevestigen het: zo ziet hij er altijd uit. Omdat hij zo plat is, kan hij zich verschuilen in nauwere bergplaatsen dan welke andere spin van zijn omvang dan ook. Het is een typische bossoort die veel wordt aangetroffen langs bosranden, bospaden en open plekken in het bos. Gewoon in België, maar wat minder gewoon in Nederland.

Deze Platte Krabspin (Coriarachne depressa) lijkt constant te lijnen.

2.2 Renspinnen (Philodrominae)

Ook bij de renspinnen zijn de voorste potenparen langer dan de achterste, maar ze hebben een heel andere levenswijze: in plaats van rustig op de prooi te wachten, rennen zij er vaak op af, of achteraan. Net als bij de krabspinnen is het gif van de renspinnen heel erg sterk en kunnen zeer grote prooien tamelijk snel worden verlamd. Ook renspinnen vertrouwen in veel gevallen volledig op hun camouflage. Opvallend is dat bij veel renspinnen de paring heel kort duurt en dat er ook geen paringsdans wordt uitgevoerd, of dat het mannetje het vrouwtje op andere wijze moet 'versieren'.

Twee renspinsoorten (Philodromus sp.), die alleen van de foto niet zijn te identificeren.

De renspinnen in de Benelux behoren allemaal tot het geslacht Philodromus. Er zijn bij ons niet minder dan 17 soorten. Zonder onderzoek met een goed vergrootglas is er bijna niet achter te komen met welke soort je precies te maken hebt. De kleur zegt helemaal niets, want ook veel renspinnen kunnen van kleur veranderen.

Ook deze twee renspinnen (Philodromus sp.) zijn zonder onderzoek met een loupe niet op naam te brengen.

Gelukkig was Bryan Goethals in staat om de soort hieronder wel te benoemen. Hij wordt Zwarte Renspin, maar ook wel Zwartrugrenspin genoemd. Een voor een bruine soort op het eerste gezicht wat wonderlijke naam, want de foto hieronder laat een bruinig diertje zien. Het is dan ook een vrouwtje. De mannetjes zijn wel geheel zwart en daar komt de soortnaam dan ook vandaan. Het diertje is met name in de herfst op en ook wel in gebouwen aan te treffen. Hij wordt niet groot en bereikt meestal een lengte van ongeveer 5 mm. De dieren laten zich zien vanaf het vroege voorjaar(april) tot diep in de herfst (oktober). Ze jagen op vliegen en andere kleine insecten in lage begroeiing of de open plekken daarin. Het meest vinden we ze op en tussen grassen. Deze soort vinden we in bijna geheel Europa, Noord- en Midden-Azié en in Noord-Amerika, waar hij is ingevoerd en zich prima thuisvoelt. Op de linkerfoto zit hij naast een wants (Kleidocera resedae), maar de beide dieren hadden totaal geen belangstelling voor elkaar.

Dit is het vrouwtje van een Zwarte Renspin (Philodromus dispar), ook wel Zwartrugrenspin genoemd. De mannetjes zijn zwart en lijken tot een geheel andere soort te behoren.

3 Wolfspinnen (Lycosidae)

Van de wolfspinnen zijn er wel een paar in Europa. Het zijn allemaal (donker)bruine spinnen die op de grond of in lage vegetatie leven, vaak in grote aantallen bij elkaar. Dat is bij spinnen best bijzonder, omdat de meeste soorten niets van soortgenoten moeten hebben. Het feit dat ze vaak dicht bij elkaar rondrennen en hun bruine kleur heeft ze de naam wolfspinnen gegeven. In West Europa komen wel 100 soorten voor, die zonder microscopisch onderzoek vaak nauwelijks uit elkaar te houden zijn. Vooral het geslacht Pardosa, dat je heel veel in tuinen vindt, kent een aantal sterk op elkaar gelijkende soorten.

Wolfspinnen komen veel voor, zelfs in vrij kleine tuintjes. Hier twee Pardosa sp.

Wolfspinnen blijken heel goede moeders. Ze kleven hun cocon met jongen vast aan het achterlijf en blijven daarmee rond lopen tot de eitjes uitkomen. De jongen reizen daarna nog vaak een tijdje mee op de rug van moe.

Veel wolfspinnen (hier een Pardosa soort) zeulen hun eitjes in een cocon mee. Die wordt vastgeplakt aan het achterlijf.

Ook bij wolfspinnen is er een verschil tussen mannetjes en vrouwtjes. De mannetjes zijn wat kleiner, meestal veel donkerder van kleur en hun palpen zijn vaak grote zwarte waaierachtige gevallen. Voordat er gepaard wordt, zwaaien de mannetjes daarmee heen en weer voor het vrouwtje. Bij wolfspinnen (die als actieve jagers erg goed kunnen zien) is dat de balts.

Waarschijnlijk dezelfde Pardosa sp., links een mannetje, rechts een vrouwtje.


Wolfspinnen van het geslacht Trochosa zijn te herkennen aan twee korte zwarte parallele strepjes op de gedeelte tussen de ogen en het achterlijf. Trochosa spinnen zijn kleiner dan die van geslacht Pardosa.

Op de bovenstaande foto's is het vrouwtje van of de Veldnachtwolfspin (Trochosa ruricola)
of de Gewone nachtwolfspin (Trochosa terricola)
te zien. Nauwkeurige identificatie is nog onzeker.

4 Kraamwebspinnen (Pisauridae)

De spin hieronder, de Kraamwebspin, is een zeer gewone verschijning in de tuin. Je ziet hem heel vaak zonnend op een blad zitten. Voordat het tot paren komt, biedt het mannetje zijn vrouwtje een cadeautje aan, bijvoorbeeld een versgevangen vlieg. Hij moet wel, want anders vreet zij hem subiet op. En terwijl zij de vlieg opeet, paart hij bliksemsnel met haar. Na het uitkomen worden de jongen nog een hele tijd door de moeder bewaakt. De spin is de ene keer wat lichter van kleur dan de andere keer, maar het streepje dat van de kop naar het achterlichaam loopt is er altijd.

De Kraamwebspin (Pisaura mirabilis) zit vaak op een blad te zonnen.

5 Kogelspinnen (Theridiidae)

Hieronder zie je een spin die een web 'spinnen' kan. Hij heet Gewone Tandkaak en lijkt als het om de kleur gaat veel op de krabspinnen, maar behoort in feite tot de aparte familie van de kogelspinnen. De soort is nogal variabel. Meestal zie je dieren met een rode rand op de rug, maar sommige exemplaren hebben de gehele rug rood, terwijl bij andere het rood soms volledig ontbreekt. De spin wordt zo'n 3 tot 6 mm lang. Ze legt haar eitjes in een blad, dat ze vervolgens dichtspint, zodat de jongen beschermd kunnen opgroeien. Kogelspinnen zijn maar moeilijk te onderscheiden van andere spinnenfamilies. Meestal echter zijn de poten niet of nauwelijks bestekeld. Kogelspinnen maken soms een heel apart vangmechanisme: een tamelijk klein web, gemaakt van heel veel sterke draden. Dat web is alleen boven flink vastgemaakt aan een takje of iets dergelijks. Aan de onderkant en zijkanten is het web bijna loszittend. Een insect dat in het web terechtkomt en flink spartelt, zorgt ervoor dat het web aan de onderkant en de zijkanten loslaat en hij hangt dus aan één draad los in de lucht en raakt zo heel snel verward in het web.

De Gewone Tandkaak (Enoplognatha ovata) is een heel mooie spin, maar het ene exemplaar heeft veel meer rood dan het andere!

Door haar grootte en door de kleuren is de Tandkaak een opvallend diertje. Maar veel kogelspinnen zijn veel kleiner en niet zo opvallend gekleurd, hoewel bij een aantal soorten de achterlijfstekening redelijk uniek is, zodat ze vaak wel op naam te brengen zijn. Veel van deze kleintjes behoren tot het grote geslacht Theridion met bij ons niet minder dan 23 soorten. Eén van de meest voorkomende soorten is het Gewone Visgraatje hieronder, die trouwens ook wel het Bleke Visgraatje wordt genoemd. De lengte varieert van 20 tot 35 mm. Het is een zeer algemene soort in geheel Europa en komt in noordelijke richting voor tot de poolcirkel!

Het Gewone Visgraatje (Theridion varians) komt in Europa voor tot aan de Noordpool.

De Slanke Kogelspin is een kleine spinnetje, gemakkelijk te herkennen aan de donkere band over het achterlijf. Er zijn drie soorten, die nogal op elkaar gelijken, maar twee zijn zeer zeldzaam en komen niet veel noordelijker dan Zuid-België. Het zijn levendig getekende diertjes, die niet verder komen dan een lengte van 2,5 tot 3,5 mm. Ze maken een webje van kriskras doorelkaar lopende draden, vaak laag in struiken en bomen, of juist hoog in lagere planten.

De Slanke Kogelspin (Anelosimus vittatus) is fraai getekend en een heel gewone soort in de Benelux.

6 Strekspinnen (Tetragnathidae)

Strekspinnen danken hun naam aan hun uiterlijk: een langgerekt lichaam. Verder zitten ze ook vaak op een typische manier in het web: de lange voorpoten altijd recht vooruit en de achterpoten meestal zo'n beetje recht achteruit: een echt gestrekte houding dus. Ze zijn dus als familieleden gemakkelijk te herkennen. Er zijn echter meerdere soorten die nauwelijks uit elkaar zijn te houden. De Gewone Strekspin komt het meest voor.

Dit zou best eens de Gewone Strekspin (Tetragnatha extensa) kunnen zijn.

Het web van de strekspinnen lijkt veel op dat van de kruisspin, maar is wat minder dicht en mist het buitenste raamwerk. De spin hieronder kan de Schaduwstrekspin zijn, maar we zijn daarvan allerminst zeker. Samen met de soort hierboven zijn het de meest voorkomende strekspinnen, die je vaak door elkaar tegenkomt in je tuin. Strekspinnen zijn vaak te vinden in de buurt van water. Hoe verder je van het water afkomt, hoe waarschijnlijker het wordt dat je te maken hebt met de Schaduwstrekspin.

Dit is waarschijnlijk de Schaduwstrekspin (Tetragnatha montana).

Niet alle strekspinnen doen erg strekspinnerig aan. De Herfstspin bijvoorbeeld lijkt er niet zo veel op. Bij het mannetje, linksonder, valt dat nog wel mee: hij heeft duidelijk een slank lichaam en lange voorpoten. Maar het vrouwtje, rechtsonder, lijkt veel meer op een wielwebspin met haar grote, dikke lichaam. Zij is ook heel erg variabel, zowel qua kleur als qua tekening. Om de soort te herkennen moet je letten op de volgende kenmerken: de tekening, de sterk behaarde poten en het derde potenpaar: dat is duidelijk veel korter dan de andere paren. De spinnen uit het geslacht Meta werden vroeger meestal in een eigen familie geplaatst: de Metidae. Deze soort wordt wetenschappelijk ook wel Metellina segmentata genoemd.

De Herfstspin (Meta segmentata) komt in de tuin heel veel voor, vooral in de herfst :-)

De Zomerwielwebspin hieronder lijkt heel erg veel op de Herfstspin hierboven. Ze zijn dan ook nauw aan elkaar verwant. Het is heel moeilijk om ze zonder nader onderzoek uit elkaar te houden. De tijd van het jaar zegt wel wat: in de herfst kom je vooral Herfstspinnen tegen. Maar de Zomerwielwebspin wordt ook in de herfst en zelfs in de winter nog wel gevonden. Wat bijna altijd wel werkt is om te kijken naar de onderzijde van het wijfje. De zwarte band op het onderlijf loopt bij de Herfstspin tot aan het geslachtsorgaan (de epigyne), of stopt zelfs voor de epigyne is bereikt. Bij de Zomerwielwebspin loopt de band door tot ver na de epigyne. Dit is goed te zien op de foto van het wijfje op de extra fotopagina. Die fotopagina is zoals altijd bereikbaar door op de naam van de soort te klikken in het onderschrift onder de foto's. Vanwege die ver doorlopende donkere band staat het bijna vast dat het hier gaat om de Zomerwielwebspin. Beide soorten zijn qua kleur heel erg variabel, dus kun je ze niet uit elkaar houden door te kijken naar de kleur of de lichaamstekening, al is volgens Heiko Bellmann de Zomerwielwebspin meestal wat feller gekleurd dan de Herfstspin. Verder kan het vrouwtje van de Herfstspin wat groter worden (tot 8 mm) dan het vrouwtje van de Zomerwielwebspin dat niet verder komt dan 6 mm. Beide soorten zijn in geheel Europa zeer algemeen. De Zomerwielwebspin vinden we zelfs op Ijsland, de Herfstspin dring wat minder diep door in het koude noorden. De Zomerwielwebspin staat ook bekend onder de wetenschappelijke naam Metellina mengei.

Ook een gewone soort in de hele Benelux: de Zomerwielwebspin (Meta mengei). Links een vrouwtje, rechts een mannetje.

Een andere veelvoorkomende spin uit het geslacht Meta is de Holenwielwebspin hieronder, ook wel Bronwielwebspin genoemd. Niet alleen de spinnen zelf lijken wel wat op de echte wielwebspinnen, ook hun webje lijkt daar veel op, maar is meestal kleiner en heeft in het midden altijd een gat. De Holenwielwebspin houdt van donkere en het liefst wat vochtige plekjes. Is in bergachtige landschappen een typische soort van de ingang van grotten, holen en spleten in de bergwanden. Daarin worden de tamelijk kleine webjes gemaakt, waarin dan insecten (vooral vliegen) verstrikt raken die in de holle ruimte bescherming zoeken tegen regen of sneeuw, of een plekje om te overwinteren. Bij ons een soort van donkere, vaak vochtige plekken in dichte bossen bijvoorbeeld. Daar bouwt zij haar webjes bij de ingang van holen, zoals konijnenholen, maar ook de ingang van nestkastjes is geliefd. De oude wetenschappelijke naam Metellina merianea wordt ook nog wel gebruikt. De foto's hieronder zijn genomen van een overwinterend exemplaar.

Twee foto's van een overwinterende Holenwielwebspin (Meta merianae).

7 Wielwebspinnen (Araneidae)

De gewoonste van de opvallende spinnen in de Benelux: de wielwebspinnen. Het web is meestal min of meer rond, hangt verticaal en bestaat uit een aantal niet kleverige draden waarover de spin loopt, met daartussen een aantal kleverige draden waar de prooi aan vast blijft zitten. De spin zit soms midden in het web, maar vaker nog verscholen vlak bij het web. Een zogenaamde signaaldraad, die dwars door het hele web loopt, verraadt dan de vangst van een prooi. De mannetjes zijn altijd (veel) kleiner dan de vrouwtjes en sommige worden tijdens de paring al opgegeten door het wijfje. De misschien wel bekendste spin is de Kruisspin die genoemd is naar de tekening op de rug. Links een vrouwtje. De mannetjes hebben een wat minder rond lichaam, het exemplaar rechtsonder is een mannetje.

Dit is de Kruisspin (Araneus diadematus), misschien wel de gewoonste spin van de Benelux.

De Viervlekwielwebspin (Araneus quadratus) is makkelijk herkenbaar door de opvallende witte vlekjes op het kleurrijke achterlijf.

Het vrouwtje van de Wespenspin (Argiope bruennichi) kan behoorlijk groot worden. Deze is ook bekend als Tijgerspin.

De mooie spin hieronder behoort tot het geslacht Araniella. Er komen wel zes soorten voor in de Benelux, die er allemaal zo'n beetje hetzelfde uitzien: bruin-rood bovenlijf en gelig groen achterlijf. De spin op de foto's hieronder is een gewone komkommerspin (Araniella cucurbitina) of de tweeling-komkommerspin (Araniella opisthographa).

Araniella cucurbitina Araniella opisthographa

Eén van onze twee groene komkommerspinnen, maar we weten niet welke.

De meeste wielwebspinnen vinden we in de tuin. Op die regel is echter één grote uitzondering: de venstersectorspin, die ook tot de typische huisspinnen behoort. Er is een nauw verwante soort, de struiksectorspin die we op bosjes en boomstammen vinden en die dus tot de tuinspinnen behoort. Deze spinnen maken een web dat sterk lijkt op dat van de kruisspin, alleen mist er altijd één sector (zeg maar taartpunt). Door deze ontbrekende sector loopt de stevige signaaldraad die de spin verraadt dat er in het web beweging plaats vindt. De spin is met een maximale lengte van 7 mm heel wat kleiner dan de verwante kruisspin en ook de webjes zijn kleiner. De venstersectorspin zit graag in muurscheuren en dergelijke, maar het liefst tussen muur en kozijn. Het is een nachtdier, dat overdag de tijd in zijn schuilhoekje doorbrengt. Vlucht 's nachts bij verstoring terug in zijn schuilhoekje en wordt daarom minder vaak gezien. Een zeer gewone soort in geheel Europe met uitzondering van het Hoge Noorden, zoals Finland.

Van de sectorspinnen zit de venstersectorspin (Zygiella x-notata) op huizen, het liefst bij het raam.

8 Hangmatspinnen (Linyphiidae)

In de Benelux komen meer dan 100 soorten van deze familie voor. De meeste maken een horizontaal web (een matje). Ze lopen aan de onderkant van het web (op de kop dus), of hangen er onder aan een korte draad. Boven het web zijn een aantal willekeurige draden naar boven gespannen. Insecten die daartegenaan vliegen vallen vaak naar beneden, komen op het matje terecht en worden dan door de spin aangebeten. Links een nog niet gedetermineerde Lepthyphantes-soort. De soort rechtsonder maakt het ons heel moeilijk, want maakt hij nou een vertikaal of een horizontaal web? De Schorskoloniespin bouwt namelijk een webje op boomstammen. Maar ja, die groeien vertikaal. Bovendien loopt hij niet ondersteboven aan de onderkant van het webje, maar over het webje heen. Dat webje zie je overigens nauwelijks, zo dun is het. Maar als je heel goed kijkt naar het rondlopende spinnetje zie je, dat zijn pootjes de boomstam waar hij opzit niet raken... Met zijn groenige kleuren is hij trouwens heel erg goed gecamoufleerd: je ziet hem niet zomaar.

Links: een hangmatspin (hier een Lepthyphantes sp.) leeft vooral ondersteboven! Rechts: een goed gecamoufleerd spinnetje op vooral beuk en berk: de Schorskoloniespin (Drapetisca socialis).

De soort hieronder valt niet precies op naam te brengen. Er zijn een aantal kleinere spinnensoorten binnen het geslacht Linyphia die in aanmerking komen. En misschien nu ook al weer soorten uit andere geslachten, want de indeling van de spinnen wordt constant herzien. De vrienden van deze website, Chris Court en Louis Westgeest, kwamen onafhankelijk van elkaar met de aardige suggestie dat dit wel eens Microlinyphia pusilla zou kunnen zijn. Helaas hebben we daar geen zekerheid over, omdat je dan de genitaliën zou moeten bestuderen. En dat doen we uit principe niet, omdat je daarvoor de spin moet doden. Ook de vindplaats zegt niet alles. Het betreft hier namelijk een mannetje dat op zoek is naar een wijfje en die laten zich op de gekste plekken zien, vaak ook buiten het eigenlijke biotoop van de soort.

Hangmatspin onbekend

Waarschijnlijk gaat het hier om een mannetje van Microlinyphia pusilla.

9 Dwergspinnen (Erigonidae)

Dwergspinnen zijn, zoals de naam al aangeeft, heel erg klein. Verder zijn bijna alle soorten glanzend zwart en is het achterlijf ongetekend. En dat maakt het tot een buitengewoon ingewikkelde groep om op naam te brengen: ze lijken allemaal erg veel op elkaar en je hebt een goed vergrootglas nodig. De hele groep wordt ook wel eens beschouwd als een onderfamilie van de hangmatspinnen. Alleen al in de Benelux komen zo'n 150 soorten voor.

Eén van de vele, sterk op elkaar gelijkende dwergspinnen (Erigonidae sp.), waarvan we de exacte soort wel nooit zullen achterhalen.

10 Struikzakspinnen (Clubionidae)

Van de familie van de struikzakspinnen komen in de Benelux ongeveer 24 soorten voor. Het zijn vrij kleine, vaak bruine of grijze spinnetjes die op het eerste oog lastig uit elkaar zijn te houden, omdat ze meestal maar weinig getekend zijn. Het zijn nachtelijke jagers. Overdag trekken ze zich terug onder boombast, in een opgerold dor blad of onder een steen. Daar maken ze een webje dat iets wegheeft van een dekbed. En ze kruipen dan onder dit dekbed om te gaan slapen. De spintepels zijn dikwijls goed zichtbaar. Onderstaand exemplaar, aangetroffen in overwinterende staat, is van foto's niet met zekerheid op naam te brengen, dus laten we het maar bij een Clubiona sp.

Even uit zijn winterslaap gehaald voor een fotosessie: deze struikzakspin (Clubiona sp.).

Gelukkig was Bryan wel in staat om de spin hieronder op naam te brengen. Het is de Bonte Zakspin, die ook wel Zwartgerande Zakspin wordt genoemd. Dit is een zeer veel voorkomende soort in geheel Europa, inclusief de Britse Eilanden. Wordt veel gezien op boomstammen, onder loszittend bast en op klimop en dergelijke. In de herfst ook regelmatig aangetroffen op muren en schuttingen. Slechts 3 tot 6 mm lang, maar voor een zakspin behoorlijk herkenbaar. Eén van de weinige soorten die ook in het veld nog wel op naam te brengen zijn. Volwassen vrouwtjes treffen we het gehele jaar aan, hoewel vooral in de periode tussen eind april en november. De mannetjes zien we meestal wat korter: van eind april tot in juli. De wetenschappelijke naam wordt ook wel geschreven als Clubiona compta.

Lastig, al die namen. Deze spin heet Bonte Zakspin, maar ook wel Zwartgerande Zakspin (Clubiona comta, maar ook wel Clubiona compta).

11 Buisspinnen (Anyphaenidae)

Een hele spinnenfamilie met bij ons maar één soort: de Struikspin, die ook wel bekend staat als de Gestipte Struikspin. Het is een muzikale familie, want de mannetjes trommelen met hun achterlijf op een blad om de aandacht te trekken van de vrouwtjes. Vanwege hun oppervlakkige gelijkenis wordt deze familie ook wel op één hoop gegooid met die van de struikzakspinnen. De vrouwtjes leggen hun eitjes in een kokonnetje dat ze aan een blad vastmaken. Vlakbij maken ze een webje voor zichzelf, vanwaaruit ze de eitjes bewaken. Vlak na het leggen van die eitjes zijn de vrouwtjes erg lastig te herkennen: hun achterlijf is sterk verfrommeld en donkergrijs van kleur. Overigens is dit een gemakkelijk te herkennen soort, ook in het veld. Met een lengte van 4 tot 8 mm net iets groter dan de voorgaande soort. Dit is vooral een soort van voorjaar en vroege zomer, want de volwassen dieren zien we vooral in mei, juni en juli. Hij jaagt in de bladlaag van bomen en struiken. Gewoon in de gehele Benelux, met uitzondering van het gebied van de grote rivieren in Nederland en westelijk Vlaanderen; in deze gebieden een schaarse tot zeldzame soort.

De enige buisspin in West-Europa is deze Struikspin (Anyphaena accentuata).

12 Bodemzakspinnen (Liocranidae)

Deze spinnenfamilie werd vroeger tot de zakspinnen gerekend. Bij ons komen ongeveer 20 soorten voor. De spinnen worden weinig gezien, want de meeste zijn nachtelijke jagers. Toch zijn de spinnen daarmee geen onbekenden. Want de kokons die sommige soorten maken zijn wel degelijk bekend: ze lijken sterk op lantaarntjes. De spinnen die de lantaarntjes maken behoren tot het geslacht Agroeca, in het Nederlands: lantaarnspinnen. Twe soorten zijn verantwoordelijk voor de lantaarntjes: de heidelantaarnspin, die tamelijk langwerpige kokons maakt en de grote lantaarnspin die verantwoordelijk is voor de klokvormige lantaarntjes, zoals hieronder afgebeeld. De lantaarntjes worden meestal laag in sprietjes en stengels opgehangen en vaak voorzien van zandkorreltjes, zodat ze minder opvallend zijn. Zo'n prachtige kokon wordt wel "feeënlampje" genoemd.

Grote Lantaarnspin Agroeca brunnea

De kokon van de grote lantaarnspin (Agroeca brunnea) wordt "feeënlampje" genoemd.



Line
        © Copyright 1998-2024 gardensafari.net (Hania Berdys)