Gewone Hooiwagen (Phalangium opilio)
Taxonomische indeling |
Rijk: | Stam: | Klasse: | Orde: | Familie: | Geslacht: | Soort: |
Animalia | Arthropoda | Arachnida | Opiliones | Phalangiidae | Phalangium | P. opilio |
De gewone hooiwagen is een variabel beestje. Van boven varieert de grondkleur van lichtgrijs tot gelig of roodachtig bruin. De onderkant is altijd opvallend wit. De vrouwtjes maken een donkerder indruk dan de mannetjes, omdat zij altijd een bijna witte tweemaal ingedeukte zijrand hebben. Ze lijken daarom veel op Mitopus morio. Bij mannetjes is die rand donkerder en veel minder opvallend. Mannetjes hebben wel heel grote en opvallende cheliceren: ze steken met een sterke, van onder uitgeholde punt ver voor de kop uit. De mannetjes bereiken een lichaamslengte van 4 tot 6 mm. De vrouwtjes worden met een lichaamslengte van 5 tot 7 mm iets groter.
De mannetjes vechten onderling om de vrouwtjes, waarbij ze elkaar aanvallen met die grote cheliceren. Na de paring moet het mannetje maken dat hij wegkomt, want net als bij een aantal spinnen vreet het vrouwtje haar mannetje subiet op, als ze de kans krijgt. De eitjes van de gewone hooiwagen zijn rond, ongeveer 0,4mm in diameter en worden in groepjes van enkele tientallen tot enkele honderden gelegd. Meestal in zachte grond onder stenen of boomstammen, maar ook wel in vochtige kieren en spleten, bijvoorbeeld in boombast. De vrouwtjes hebben daartoe een korte, maar stevige legboor. Pas gelegde eitjes zijn wit, maar verkleuren al snel naar grijsbruin. De eitjes worden vooral in de nazomer en de herfst gelegd en overwinteren. De nimfen zijn gelijk aan de volwassen dieren, alleen zijn de poten relatief korter. Ze doen er zo'n drie maanden over om volwassen te worden.
De gewone hooiwagen eet vooral dierlijk voedsel, maar kan ook zachte plantendelen aan. Hij leeft van allerlei zachte diertjes, zoals rupsen, bladluizen, keverlarven, andere hooiwagens, wormen, pissebedden enzovoorts. Ze kunnen zelfs met hun lange poten kleine voorbijvliegende insecten uit de lucht grijpen. Kannibalisme komt op beperkte schaal voor. Er wordt wel experimenteel geteeld met deze soort. Men onderzoekt in hoeverre de gewone hooiwagen bruikbaar is als biologische pestinsectenverdelger. Op een paar uitzonderingen na lijkt de bruikbaarheid nogal beperkt. Dat komt omdat de hooiwagen een breed voedselscala heeft en bijvoorbeeld ook andere insectenverdelgers, zoals mijten, opeet.
De gewone hooiwagen heeft een enorm verspreidingsgebied: Europa, Noord-Azië, Noord-Afrika en Noord-Amerika. Kent in warmere streken twee of zelfs drie generaties per jaar. In de Benelux altijd maar één generatie. Volwassen dieren zien we van eind juni tot in november. In Nederland overal een gewone soort. In België ook, alleen wat minder vaak voorkomend in Hoog-België.
Het beestje op de 3e en 4e foto is een bontgekleurd wijfje van Phalangium opilio.