|
||||
|
||||
[Alle foto's hier zijn thumbnails. Klik op een thumbnail om de foto's in groter formaat te tonen.] Op deze pagina vind je spinnen die je vaker in huis, in de garage, in het schuurtje of op muren en schuttingen aantreft, dan in de rest van de tuin. Dat wil nog niet zeggen dat je ze helemaal niet elders in de tuin kunt tegenkomen. Springspinnen bijvoorbeeld vind je ook wel op boomstammen, maar het merendeel van de tijd vallen ze op door zich in of bij het huis te bevinden. Wetenschappelijk klopt deze indeling natuurlijk van geen kant, maar het kan het je wel gemakkelijker maken een spin op deze site terug te vinden. Inhoud: 1 nachtkaardespinnen 2 trilspinnen 3 springspinnen, 4 trechterspinnen, 5 zesoogspinnen. 1 Nachtkaardespinnen (Amaurobiidae) In Nederland leven drie veel voorkomende nachtkaardespinnen. Voor Zuid-Limburg en België komen daar nog twee, zeer zeldzame, soorten bij. Twee nachtkaardespinnen komen zeer vaak bij of zelfs in huizen voor: de huiskaardespin en de muurkaardespin. Van de twee, die nogal op elkaar lijken, is de muurkaardespin de grootste. Samen met een paar trechterspinnen (Agelenidae) worden deze in en bij huis levende soorten huisspin genoemd. Met name mensen die bang zijn voor spinnen hebben de schurft aan deze huisspinnen. Je kunt meestal goed zien of je met een nachtkaardespin of een trechterspin te maken hebt: trechterspinnen hebben langere poten dan de nachtkaardespinnen. Verder glanzen de nachtkaardespinnen, terwijl de trechterspinnen door hun beharing dat niet doen. De spinnen die heel hard door het huis lopen en ook nog wel eens in bad of gootsteen terechtkomen zijn bijna altijd mannetjes van trechterspinnen. De nachtkaardespinnen vinden we meestal op de buitenmuur. Ze danken hun naam aan het feit dat ze 's nachts hun web maken en daarmee doorgaan zelfs als je er met een sterke zaklantaarn op schijnt. Dit is één van de zogenaamde huisspinnen: de muurkaardespin (Amaurobius similis). Linksonder zie je de huiskaardespin aan de maaltijd. Er wordt een honingbij geconsumeerd. Voor de liefhebbers: volgens kenner Jeroen de Rond waarschijnlijk een Buckfast-hybride. Het komt wel vaker voor dat spinnen prooien opeten die groter zijn dan ze zelf zijn. Soms zie je heel kleine spinnentjes driftig in de weer met een naar verhouding gigantische langpootmug. De huiskaardespin woont heel vaak in spleten van gebouwen, bijvoorbeeld in kieren bij kozijnen en bouwt het web zo dat vooral insecten worden gevangen die op het licht achter het raam afkomen. De twee soorten zijn moeilijk uit elkaar te houden. Meestal echter is de muurkaardespin iets groter en lichter van kleur dan de huiskaardespin. De muurkaardespin vinden we ook veel binnenshuis en zelden buitenshuis, terwijl de huiskaardespin meestal op buitenmuren woont, maar ook gevonden wordt op bomen, vooral onder loszittend boombast. Vaak heeft de huiskaardespin twee of drie v-vormige tekens op zijn achterlijf, terwijl dat er bij de muurkaardespin meestal vier zijn. Links: de huiskaardespin (Amaurobius fenestralis) aan de maaltijd. Rechts een jonge huis- of muurkaardespin tijdens de overwintering. Hieronder een zeer jong dier. Het is niet eenvoudig te zeggen welke soort het is. Onze spinnenexpert, Bryan Goethals, denkt in eerste instantie aan een muurkaardespin. Maar jonge dieren lijken zoveel op elkaar, dat het ook een jonge huiskaardespin zou kunnen zijn. Deze is in februari gefotografeerd tijdens het overwinteren onder een bloempot. Deze jonge spin is waarschijnlijk een huiskaardespin, maar het is niet uitgesloten dat het toch om een muurkaardespin handelt. Er komen in de Benelux maar drie soorten trilspinnen voor. Ze danken hun naam aan het feit dat ze gaan trillen (eigenlijk zeer snel ronddraaien) in hun web, als ze een aanvaller vermoeden. Die aanvaller ziet alleen nog maar een wazige schim en kan niet meer goed aanvallen. Dit is de verdediging die deze spinnen toepassen tegen vijanden. De bekendste trilspin is de grote trilspin: je vindt hem vaak in huis, meestal in een slordig webje bij het plafond in een donker vertrek: zolder, kelder of badkamer. De spin heeft net als zijn familieleden onwaarschijnlijk lange poten. Je zou hem gemakkelijk kunnen aanzien voor een hooiwagen, vandaar z'n tweede naam: hooiwagenspin. Het is een bloeddorstig type: niet alleen insecten worden gevangen, ook andere spinnen, ook de veel grotere trechterspinnen, worden opgepeuzeld en kannibalisme komt bij deze soort veel voor. Op de rechterfoto wordt een gewone huisspin (Tegenarica atrica) opgepeuzeld. Dit is een spin die je heel vaak in huis vindt: de grote trilspin of hooiwagenspin (Pholcus phalangioides).
De springspinnen maken geen web, maar sluipen op hun prooi af en bespringen die dan, vaak van behoorlijke afstand. Voordat ze springen, maken ze eerst een veiligheidsdraad vast aan de ondergrond waar ze opzitten, zodat ze altijd kunnen terugkeren op de plaats van vertrek. De zebraspin leeft overdag en komt overal voor: in de 'vrije' natuur op bomen en rotsen en in de menselijke omgeving op vensterbanken en muren. Het is een klein, parmantig baasje. Als je het diertje benadert, dan zal het de grote ogen op jou gericht houden, om er achter te komen wat je gaat doen. Je kunt de spin zelfs voeren: bladluizen worden uit een pincetje gehaald. Regelmatig kunnen mannetjes in gevecht met elkaar worden gezien. De springspin rechtsonder lijkt wel wat op de zebraspin, maar is veel groter en ook kleurrijker. Het mannetje is geïdentificeerd door Lidy en André, terwijl Kurt ook het vrouwtje wist te benoemen. Net als de zebraspin heeft hij heel grote middelste ogen. Springen kun je immers alleen als je heel goed afstanden kunt schatten en dat gaat het best met twee (of vier) niet te ver uit elkaar staande ogen, zoals bijvoorbeeld mensen en vogels die ook hebben. Webspinnen hoeven afstanden niet zo goed te kunnen schatten en hebben daarom alle zes of acht ogen bijna even groot. Links: De zebraspin of harlekijn (Salticus scenicus) zie je bijna overal. Rechts: de schorsmarpissa (Marpissa muscosa) is ook een algemeen voorkomende springspin. De spin hieronder doet van voren gezien sterk denken aan een springspin, maar het grote, ronde achterlijf zaait dan twijfel. De meeste springspinnen hebben juist een wat langgerekt achterlijf. Met zo'n klont achter je kop lijkt springen een hele tour. Toch is het een springspin en wel de harige springspin. Vooral de vrouwtjes hebben een groot achterlijf. Ik dank GT voor zijn hulp bij het identificeren. Een vaag getekende donkere springspin, die luistert naar de naam harige springspin (Sitticus pubescens). De gewone zwartkop linksonder is feitelijk een heel erg klein springspinnetje, dat je vooral tegenkomt bij het opruimen van bladafval, of in parken en bossen. Het diertje is hooguit zo'n 0,5 cm. lang en zit daarmee op de grens van wat onze camera aankan. De spin rechtsonder is een grote bijzonderheid in de tuin. Het is een zelden geziene en sterk lokaal voorkomende soort. Hij heet de dikpootspringspin. Met name de mannetjes hebben geringde en opgezwollen voorpoten. Die gebruiken ze om indruk mee te maken: zowel op andere mannetjes als op de wijfjes. Links: dit heel kleine springspinnetje is de gewone zwartkop (Euophrys frontalis). Rechts: de dikpootspringspin (Sibianor aurocinctus), een sterk lokale soort. 4 Trechterspinnen (Agelenidae) De trechterspinnen maken een web dat er een beetje trechtervormig uitziet. De bewoner houdt de wacht aan het uiteinde van die trechter. Het web wordt door een aantal soorten vaak in de hoek van een gebouw gebouwd en die soorten noemen we wel de "huisspinnen". De mannetjes van de trechterspinnen zijn opvallend groot: vaak net zo groot als de vrouwtjes, zij het wat slanker. Ze maken echter de indruk groter te zijn, omdat ze veel langere poten hebben dan de wijfjes. De grote lelijkerd hieronder is wel de één van de grootste spinnen die je in West-Europa thuis kunt aantreffen, vooral door de grote poten. Het is de gewone huisspin. Er zijn zo'n vier spinnensoorten die meestal als huisspin worden aangeduid en deze komt het meest voor. 's Nachts gaat vooral het mannetje vaak aan de wandel, overdag zit hij meestal bij zijn web. De gewone huisspin (hier waarschijnlijk Tegenaria atrica) die zoveel mensen schrik aanjaagt 6 Zesoogspinnen (Segestriidae) Deze spin zal vaker in de tuin wonen dan op de muren van het huis. Maar in de tuin kun je hem bijna niet vinden, terwijl hij soms op de muur in het oog valt. Hij komt uit een heel kleine familie van bij ons maar 3 soorten. Alle zesoogspinnen hebben zes ogen die in drie groepjes van twee zijn geplaatst. Verder hebben ze een zeer lang achterlijf. Ze maken een webje voor een schuilplaats, wachten in de schuilplaats tot er iemand over het webje duidekelt en slaan dan toe. De manier waarop ze zitten te wachten is ook zeer kenmerkend: de drie voorste potenparen naar voren gekromd en alleen het achterste potenpaar wordt recht naar achter gestrekt. Vrouwtjes en mannetjes zijn nagenoeg identiek: ze zijn bijna even groot en de lichaamstekening is bij beide geslachten hetzelfde. Alleen is het achterlijf van het mannetje iets slanker en kleiner. De boomzesoog is gemakkelijk aan de tekening van het achterlijf te herkennen. De gemakkelijk te herkennen boomzesoog (Segestria senoculata) zit in boomschors, maar ook op muren. |
||||
© Copyright 1998-2024 gardensafari.net (Hania Berdys) |
||||