banier
lijntje
lijntje
back
Eikenuiltje Dryobotodes eremita

Het eikenuiltje is vaak gemakkelijk te herkennen aan zijn groene kleur. Helaas is hij nogal variabel en is het groen soms meer oker. Ook andere kleurvariaties zonder groen komen voor. Kenmerkend is dan het zwarte vlekje vlak bij de ronde vlek, dat meestal min of meer naar de buitenrand van de vleugel wijst. Maar meestal is hij min of meer groen en dan zonder veel problemen te herkennen. Met een spanwijdte die uiteen loopt van 32 tot 39 mm is dit een tamelijk klein uiltje.

De eitjes worden in september gelegd in kleine groepjes op twijgjes van de waardplant. Ze overwinteren en komen pas in april van het volgende jaar uit. De kleine rupsjes boren zich in een bladknop en leven van de zich ontwikkelende bladeren. Als ze groter zijn, verhuizen ze naar het eind van een twijgje. Ze spinnen twee blaadjes samen en rusten overdag tussen die twee blaadjes. In de nacht verlaten ze hun 'bedje' en eten van andere blaadjes. In juli laten ze zich op de grond vallen, graven een klein holletje uit en verpoppen daar in een kokon. Vanaf augustus verschijnen dan de volwassen vlinders. De rups is groen en geel, met een groene kop en een zeer duidelijke witgele lengtelijn op de rug. De rups van het Eikenuiltje wordt zo'n 35 tot 40 mm lang. De enige waardplant is eik.

Het eikenuiltje vliegt van midden augustus tot in oktober, maar met een duidelijke piek in september. Hij vliegt alleen 's nachts, maar komt in kleine aantallen op licht af en in grotere aantallen op smeer af en kan ook op bloemen worden aangetroffen. Het eikenuiltje is niet zeldzaam in het oosten van het land, maar ontbreekt volledig in het westen, op een enkele plek in de Noord-Hollandse duinen na. Overigens in Europa een gewone, maar vaak lokale soort, overal waar genoeg eiken groeien.