banier
lijntje
lijntje
back
Lijnsnuituil Zanclognatha tarsipennalis

De lijnsnuituil is één van de vele snuituilen. En snuituilen zijn rare snuiters, want ze zijn klein en zien er niet uit als een uiltje. De snuit lijkt eerder op een grasmot te wijzen en de brede vleugels -die naast elkaar worden gehouden- wijzen eerder op een spanner. De meeste snuituilen lijken zeer sterk op elkaar. Het gemakkelijkst zijn de soorten uit elkaar te houden door te kijken naar de vorm en plaats van de dwarsstreepjes op de vleugels. Over het algemeen zijn er drie duidelijke tamelijk dunne dwarslijntjes. Bij de lijnsnuituil heeft de bovenste een knik aan de buitenrand van de vleugel, maar loopt daarna vrijwel recht. De middelste lijn heeft een slinger en een zeer flauwe bocht erna. De onderste lijn is vet, maar loopt bijna recht van vleugelrand naar vleugelrand. De maansnuituil heeft een karteltje in de bovenste lijn bij de buitenrand van de vleugel, een diepere slinger en een nauwelijks zichtbare bocht in de middelste lijn en de onderste lijn loopt veel meer omhoog. De schaduwsnuituil heeft een veld (de 'schaduw') tussen de eerste en de tweede lijn. Bovendien heeft deze langs de uiterste rand van de vleugel geen streepjes maar een volledige lijn. Bij de boogsnuituil zijn zowel de bovenste als de onderste van de drie lijnen vet. Daarnaast begint bij die soort de onderste lijn in de vleugelpunt, waar die bij alle andere soorten daar een heel stuk boven begint. De gele snuituil heeft maar twee zichtbare strepen en de geellijnsnuituil tenslotte heeft maar twee lijnen die bovendien beide geel zijn. De spanwijdte van de lijnsnuituil is zo'n 30 tot 35mm.

De eitjes worden vanaf juni gelegd. De rupsen vreten na het uitkomen van afgevallen en verdorde blaadjes van de voedselplanten. Ze maken in het najaar een kokon tussen het bladafval en overwinteren daarin als rups, om pas in het voorjaar te verpoppen, overigens zonder de kokon te verlaten. De rupsen zijn bruin of grijsbruin met een zeer vage rugstreep. De spiracula zijn opvallender: zwart met een licht ringetje er omheen. De kop is donkerbruin met vage lichtere vlekken. De rupsen bereiken een lengte van 17 tot 20mm. Ze leven van verdord blad van onder meer beuk, eik en braam.

De lijnsnuituil vliegt van eind mei tot diep in oktober. De dieren die in augustus en later vliegen zijn van een gedeeltelijke tweede generatie en de aantallen zijn maar laag. De dieren rusten overdag in lage vegetatie, maar laten zich gemakkelijk opjagen. Vliegt vanaf de vroege avondschemering en is dan bij bloembezoek te zien. Komt matig op smeer en licht. Zeer moeilijk te fotograferen. Neemt elke kans waar om er vandoor te gaan. Een gewone soort in België en een vrij gewone soort in Nederland. In beide landen bijna overal te vinden. Ook elders in Europa een gewone soort, maar niet in het noorden.