banier
lijntje
lijntje
back
Zwarte C-uil Xestia c-nigrum

Qua vorm lijken de uiltjes uit het geslacht Xestia sterk op elkaar. Maar kleur en tekening maken meestal een juiste determinatie mogelijk. Zo is de zwarte c-uil donkergrijs van grondkleur. Op de vleugel zien we verder een grote, zwarte C-vormige tekening. De open ruimte van de C is nogal driehoekig van vorm en gelig, soms wat rozig ingevuld. Het zijn deze gele of vuilwitte driehoeken die we bij geen enkele andere soort aantreffen. Ook bij de dubbelganger, de nunvlinder, is de invulling van de C niet driehoekige, maar rond. Trouwens, erg vaak zul je beide soorten niet tegelijk kunnen zien, want de nunvlinder als voorjaarsuil vliegt eerder dan de zwarte c-uil. Met een spanwijdte van 35 tot 45mm is de zwarte c-uil iets groter dan de nunvlinder, maar er is veel overlap.

De hele zomer en het najaar worden gebruikt om eitjes te leggen. Ze worden stuk voor stuk, maar vaak wel dicht bij elkaar gelegd op bladeren van de waardplant, of op de grond vlak bij de waardplant. Al na negen dagen komen de eitjes uit. De rupsen die in de vroege zomer uitkomen voltooien hun ontwikkeling nog in hetzelfde jaar. De latere rupsen overwinteren, maar zijn wel actief op milde winterdagen. Ze eten alleen 's nachts en verschuilen zich vlak boven de grond gedurende de dag. Het verpoppen gebeurt ondergronds in een kokon. De rups zelf is blauwachtig of grijzig bruin en heeft op de rug een dubbele rij korte zwarte strepen. Naar de staart toe worden de strepen dikker en gaan steeds meer over dwars staan. Laag op de flanken loopt een gele lijn en de kop is lichtbruin met donkerbruine tekeningen. De rups wordt tot 37mm lang. Als voedselplanten fungeren vele vaak dicht opeen groeiende lagere planten, zoals vogelmuur, bosbes, zuring en dovenetel.

De zwarte c-uil vliegt alleen 's nachts, maar bezoekt wel vaak bloeiende planten in de tuin, zoals vlinderstruik en klimop. Normaal bij ons twee generaties, maar in warme jaren soms ook drie. Ten zuiden van Nederland soms ook wel in vier generaties. In Schotland en noordelijk Scandinavië is slechts één generatie. Door dit alles is de vliegtijd bij ons heel lang: van half april tot (soms) eind november. Komt op licht en op smeer af, maar nooit in grote aantallen. Laat zich overdag gemakkelijk fotograferen en kan daarbij zelfs in beperkte mate gemanipuleerd worden. Niet gebonden aan een bepaalde grondsoort, al komen op zandgrond de hoogste aantallen voor. Ook in de duinen en op de waddeneilanden een gewone soort. In de gehele Benelux een zeer veel voorkomende vlinder.