banier
lijntje
lijntje
back
Wilgengouduil Xanthia togata

De Wilgengouduil is een van de mooiste uiltjes. De mooie gele grondkleur doet de fraaie rozige of purperachtig bruine vlekken en dwarsband op de vleugels mooi uitkomen. Deze vlekken en dwarsbanden zijn nogal variabel qua grootte. Er is maar een soort die er sterk op lijkt en dat is de gewone gouduil. Het verschil tussen de twee soorten is eenvoudig te zien: de gewone gouduil heeft een gele kop, de wilgengouduil een purperachtige of bruinachtige kop. Verder is de wilgengouduil tamelijk onmiskenbaar. De spanwijdte loopt uiteen van 28 tot 36mm.

De eitjes worden in korte snoertjes gelegd aan het eind van de zomer en in de herfst. Ze bevinden zich bij een knop van de waardplant en overwinteren. Eind maart komen de eitjes uit en de rupsjes gaan op zoek naar de bloemen van de waardplant en eten deze op. Als de katjes afvallen, vallen de rupsjes mee. Op lagere planten wordt dan de ontwikkeling tot volgroeide rups voltooid. In juni graven de rupsjes zich in de grond in en spinnen een kokon. In die kokon liggen ze vier tot zes weken roerloos als rups om dan pas te verpoppen. Begin augustus verschijnen dan de eerste vlinders. Als eerste voedselplanten, waarvan de katjes gegeten worden, dienen wilg en populier. Later eet de rups van allerlei lagere planten, zoals zuring. De rups van de wilgengouduil lijkt veel op die van een aantal andere gouduilen en is erg lastig te herkennen. Een onbestemd roodbruine grondkleur met een zeer vage lijn over de rug en één of meer nog vagere lijnen over de flanken. De rug is vaak iets donkerder dan de rest van het lichaam en de kop is bruin met donkerbruine krabbeltjes. De rups wordt 27 tot 32mm lang.

De wilgengouduil vliegt hoofdzakelijk van eind augustus tot begin oktober. Een doodenkele keer echter vliegt er een exemplaar in het voorjaar of in de zomer. Het dier reageert niet erg vaak op licht, maar komt wel graag op smeer af. Vliegt verder op klimopbloesem en rotte bramen en bessen. In de gehele Benelux overal waar wilgen en peppels groeien een vrij gewone soort, ook in parken en tuinen. Ook elders in Europa een gewone soort tot in het hoge noorden toe.