Udea prunalis
Udea prunalis heeft geen Nederlandse naam. Het is dan ook een niet erg opvallende soort. Toch is hij best gemakkelijk te herkennen: op enige afstand van de onderrand van de vleugel loopt een gekarteld lijntje, daarboven zit een grote, donkere stip en daarboven een wat kleinere donkere stip. Die tekeningen zijn uitgevoerd in een soort bruinig grijs, de basis kleur van de vleugels is grijzig. Verder is het witte lichaam erg opvallend. Ook de pootjes zijn hoofdzakelijk wit. Zoals bij de meeste soorten uit dit geslacht is de spanwijdte ongeveer 2,5cm.
De eitjes worden in de zomer gelegd, maar komen pas in de herfst uit. De larven eten een weinig, maar groeien niet erg snel. Het kleine rupsje spint aan het eind van de herfst een kokon aan de rand van een blad. Hierin overwintert hij. Zo'n overwinteringskokon heet een hibernaculum. Na de winter komt hij in het voorjaar weer te voorschijn om zijn ontwikkeling af te maken. Telkens spint de larve twee blaadjes van de voedselplant samen en eet in de bescherming van dit omhulsel. Eind april wordt een zijden kokon gemaakt tussen blaadjes van de voedselplant en daarin vindt dan de verpopping plaats. De larven vinden we op allerlei planten: spiraea, wormkruid, sleedoorn, framboos, stokroos en allerlei andere struiken en bomen.
Udea prunalis is een echte zomersoort die vanaf juni rondvliegt tot ongeveer half augustus. Vliegt uitsluitend 's nachts, maar laat zich overdag gemakkelijk verstoren. Is vaak te vinden in dicht struikgewas en in heggen. Komt gemakkelijk op licht af. Een zeer gewone soort op de zandgronden, zowel aan de kust als in het binnenland. Schaars tot ontbrekend op de kleigronden, maar bijvoorbeeld ook in Twente redelijk schaars. Elders in Europa een gewone tot overvloedig voorkomende soort.