Sparspanner of Schijn-sparspanner (Thera britannica of Thera variata)
De Schijnsparspanner werd tot 1925 niet beschouwd als een soort, maar als een ondersoort van de Sparspanner. Pas toen wist men dat het wel degelijk om twee verschillende soorten ging. De twee zijn erg variabel en meestal niet betrouwbaar in het veld uit elkaar te houden. Daarnaast kunnen ze ook nog eens heel veel lijken op de Naaldboomspanner. Die is echter vaak met een bruinige gloed over de gehele vleugels. Kijk voor dat verschil niet alleen naar de middenband, want die is wel bij meer Thera's een beetje bruin gekleurd. In onze tuin zijn Naaldboomspanners vaak opvallend bruin en de andere twee vooral grijs. Dat schijnt een lokaal verschijnsel te zijn. Voor de rest van dit verhaal maken we geen onderscheid tussen de Sparspanner en de Schijnsparspanner. Zelfs een geïnteresseerde leek komt er niet met zekerheid achter welke soort het is. Om dat te kunnen bepalen moet je ze slachten en opensnijden en dat gaat in het kader van deze website te ver. De basiskleur is grijs. Kenmerkend voor deze soorten is een middenband die uit langgerekte ovalen velden bestaat. De basiskleur van die middenband is meestal iets donkerder dan die van de rest van de vlinder en soms bruinig. Die langgerekte ovalen zijn zwart begrensd en grijzig, zwartig of bruinig gevuld. Bij zeer bruine exemplaren kunnen die ovalen soms bijna onzichtbaar zijn. De spanwijdte van beide soorten is zo'n 30 tot 36 mm.
Deze soort vliegt in twee generaties. De rupsen van de eerste zien we vooral in juni en juli. Die van de tweede generatie verschijnen in de herfst. De rupsen zijn groen met een felgele lijn op de zijkanten. De kop en de pootjes zijn eveneens groenachtig. De jonge rups overwintert. Eind mei wordt in een cocon in een holletje in de grond, of in een kuiltje op de grond, verpopt. De rupsen leven op verschillende soorten naaldbomen. De naalden worden van bovenaf opgegeten, maar het laatste stukje laten de rupsen zitten. Ze worden zo'n 28 mm lang. Ze zijn in de typische spannerhouding in naaldbomen bijna niet te vinden.
De Sparspanner en de Schijnsparspanner vliegen beide in twee, duidelijk gescheiden generaties. De eerste vliegt van half april tot half juni en de tweede vooral in augustus en september. In de tijd ertussen vind je wel de rupsen maar (nagenoeg) geen volwassen vlinders. De volwassen motten kun je overdag uit bomen schudden, maar je kunt het jezelf gemakkelijker maken door 's avonds een lamp aan te steken: daar komen ze graag en soms in zeer grote aantallen op af. Spannersoorten komen overigens gretig op het licht van spaarlampen af. Uiltjes doen dat veel minder. Beide sparspanners vinden we in de naaldbossen op de zandgronden en, zeer beperkt, in de duinen, maar ze zijn geen van beide echt gewoon. Beide soorten Ontbreken in grote delen van ons land. Overigens komt de Schijn-sparspanner vaker voor dan de echte Sparspanner.