De nachtvlinder Thaumetopoea processionea komt oorspronkelijk uit Centraal- en Zuid-Europa. De Nederlandse naam, zowel als de Latijnse, verwijst naar hun gewoonte om zich 'in optocht', kop aan de staart van de voorganger, te verplaatsen. Het dier wordt als een plaaginsect beschouwd dat op eiken (geslacht Quercus) in sommige jaren opeens in groten getale kan voorkomen en de gastheerboom ernstig kan ontbladeren. Nachtvlinders en - vooral - rupsen hebben gemakkelijk loslatende, fijne irriterende brandharen die behalve een scherp puntje met weerhaakjes ook een giftige stof bevatten en ook nog, bij herhaalde blootstelling, een ernstige allergische reactie van huid, oogslijmvliezen en luchtwegen van mens en dier op kunnen roepen. De soort dient daarom met enig respect te worden benaderd. Sommige mensen krijgen al last als ze op korte afstand benedenwinds van de rupsen staan.



Afkomstig uit Zuid-Europa, is de soort de laatste decennia aan een opmars naar het noorden bezig. In 1991 werd hij voor het eerst weer in Nederland gesignaleerd na 90 jaar niet te zijn gezien en is daar inmiddels weer wijdverbreid gevestigd. Tussen 1820 en 1900 was de rups ook al in Nederland aanwezig. Hij komt ook voor in Belgi‘ en werd in 2005 voor het eerst gesignaleerd in het Verenigd Koninkrijk in Richmond, Londen, op eiken die uit Nederland waren ge•mporteerd. Een tweede vindplaats in Zuid-Engeland in 2010 werd ook geweten aan uit Nederland ge•mporteerde bomen. In Engeland wordt hij (2011) beschouwd als een gevestigde soort in verscheidene Londense deelgemeenten, een klein gebied in Berkshire en op de Kanaaleilanden.