Halvemaanvlinder (Selenia tetralunaria)
De Halvemaanvlinder is nauw verwant aan het Herculesje en lijkt er ook veel op. Hij is echter gemakkelijk te herkennen aan het witte vlekje in zowel voor- als achtervleugel. Dat vlekje lijkt veel op een half maantje, vandaar de naam. Het is te zien aan de bovenkant en aan de onderkant van de vleugels, maar is het mooist aan de onderkant. De Halvemaanvlinder klapt zijn vleugels maar zelden geheel op, maar houdt ze meestal half opgericht. Daarbij zijn vooral de voorvleugels niet recht, maar staan een beetje hol. Er is een tamelijk groot verschil tussen de voorjaarsgeneratie en de zomergeneratie. De dieren van de zomergeneratie zijn kleiner (spanwijdte 44 tot 46 mm), minder getekend en missen het wit in de vleugels dat de voorjaarsgeneratie (spanwijdte 46 tot 52 mm) wel heeft. Het dier op de bovenste foto behoort tot de zomergeneratie, alle andere foto's zijn van dieren van de voorjaarsgeneratie.
De rupsen zijn grijzig tot roodachtig bruin en lijkt erg op een twijgje. Op de rug zitten vooraan twee knobbels en meer naar achteren nog twee. Ook het derde potenpaar is gezwollen. Zowel dat potenpaar als die knobbels lijken erg op bladknopjes. De rups eet hoofdzakelijk 's nachts en houdt zich overdag stil. Hij is op de voedselplant door de goede camouflage moeilijk te ontdekken, ondanks de lengte van bijna 4 cm. We zien de rupsen het meest in juni en september. In oktober spint hij zich tussen een paar blaadjes in en laat zich in de herfst met het blad op de grond vallen, verpopt en overwintert. Ook laten ze zich wel op de grond vallen om onder mos te verpoppen. De rups leeft op heel veel soorten loofbomen, waaronder berk, eik, wilg en els.
De vliegtijd van de Halvemaanvlinder is lang: van eind maart tot eind augustus. Hij vliegt alleen 's nachts en wordt zelden gezien, behalve als hij op licht afkomt. Dat doet hij echter maar in zeer beperkte mate. Toch is het op de zandgronden (inclusief de duinen) een heel gewone soort. Ook elders in Europa een gewone soort, die echter lang niet zo noordelijk voorkomt als het Herculesje. In grote delen van Scandinavië en Schotland ontbreekt hij dan ook. In warmere streken, zoals Zuid-Frankrijk en zelfs Zuid-Engeland kan een kleine derde generatie vliegen in september en oktober.