banier
lijntje
lijntje
back
Zilveren Groenuil Pseudoips prasinana

De zilveren groenuil kun je met bijna geen enkele andere soort verwarren: hij is mooi lichtgroen met witzilveren, bijna rechte lijnen dwars over de voorvleugel heen. Soms is er ook nog een vage witte band zichtbaar in het midden van de voorvleugel en aan de vleugelrand. Kop en borststuk zijn ook groen, de antennes roze of oranje. Zowel de palpen als de voorpoten zijn roze. De overige pootjes roze tot wit. Mannetjes en vrouwtjes zijn gemakkelijk uit elkaar te houden aan de hand van de kleur van de achtervleugels. Mannetjes hebben geelwitte, vrouwtjes hebben sneeuwwitte achtervleugels. De enige soort die erop gelijkt is de grote groenuil, maar die is groter, iets donkerder en egaler groen en heeft slechts twee kaarsrechte witte lijnen en geen wittige banden of vleugelranden. De spanwijdte van de zilveren groenuil is 32 tot 40mm.

De eitjes worden in de zomer stuk voor stuk afgezet. Ze zijn opvallend plat, wit met een rood puntje. Ze worden na het leggen snel veel roder en lijken dan sterk op een plantengalletje. De rupsen zijn geelgroen als ze jong zijn en later groen. Het hele lichaam is bedekt met kleine gele tekeningentjes. Op de scheiding van zijkant en rug loopt een opvallend witgele lijn en net achter de heldergroene kop zit een opvallend geel kraagje. In de herfst maken de rupsen een zeer sterke bootvormige kokon die ze vastmaken aan de onderkant van een blad, tussen bladafval of in een scheurtje in de bast van de boom. In de kokon verpoppen ze en als pop wordt overwinterd. De larven treffen we op diverse bomen aan, zoals beuk, berk en hazelaar, maar vooral op eik. De rupsen van de zilveren groenuil worden zo'n 34 tot 38mm lang.

De zilveren groenuil vliegt bij ons meestal in één generatie van eind april tot midden juli. Soms is er een heel kleine tweede generatie die vliegt in augustus. Deze soort vliegt uitsluitend 's nachts, maar wordt wel goed aangetrokken door licht. Kan door de fotograaf overdag gemakkelijk worden gefotografeerd en laar zich zelfs enigszins hanteren. Is alleen te vinden op droge zandgronden en is daarom talrijk op de Utrechtse Heuvelrug, de Veluwe, de Achterhoek en Twente, Zuidoost Friesland en de Noord-Hollandse duinen. Ook wel elders op droge zandgronden, maar buiten die gebieden schaars of ontbrekend. Hetzelfde geldt voor de verspreiding elders in Europa. Komt niet voor in het noorden van Europa.