Donkere Marmeruil Protodeltote pygarga
De Donkere Marmeruil is een klein vlindertje dat tot de uiltjes behoort, maar er niet erg uilachtig uitziet. Hij valt meteen op door de witte vlek bij de achterrand van de voorvleugel. Er is echter nóg een uiltje met zo'n witte vlek: de bonte marmeruil. Toch kun je de twee soorten gemakkelijk uit elkaar houden: de witte vlek bij de achterrand van de vleugels loopt bij de bonte marmeruil van de vleugelbovenrand door naar de vleugelonderrand en bereikt deze ook. Bij de donkere marmeruil komt hij niet veel verder dan tot halverwege de vleugel. Daarnaast heeft de bonte marmeruil veel wit in de schouder (het zogenaamde wortelveld), terwijl de donkere marmeruil die witte vlekken daar niet heeft. Tenslotte is ook verder de donkere marmeruil minder mooi getekend. De donkere marmeruil bereikt een spanwijdte van 24 tot maximaal 31mm.
De donkere marmeruil legt haar eitjes vooral in juni. In juli verschijnen dan de eerste rupsjes. Die voeden zich meestal alleen 's nachts. Overdag zitten ze vaak roerloos in de lengterichting van een blaadje of stengeltje van de voedselplant. In oktober graven de rupsen zich vlak onder de grondoppervlakte in, spinnen een kokon en verpoppen daarin. Het is dan ook de pop die overwintert. De rups is gemakkelijk te herkennen: roodachtig bruin met een donkere, tamelijk brede rugstreep, afgezoomd met dunne gele lijntjes aan weerszijden. Diverse andere lengtestrepen over de zijkant. De eerste twee paren schijnpoten ontbreken. De kop is vaalbruin met wat donkere vlekjes. De rups bereikt een lengte van 18 tot 23mm. Als waardplanten worden alleen grassen vermeld, vooral pijpenstrootje en ruwe smele.
De donkere marmeruil vliegt normaliter van half mei tot half augustus in één generatie. In gunstige jaren echter kan een tweede generatie ontstaan die dan overlappend vliegt van begin augustus tot midden oktober. De vlinders vliegen alleen 's nachts, maar zijn overdag gemakkelijk op te jagen. Ze rusten dan op muren, boomstammen, schuttingen, paaltjes en plantenstengels. Komt in kleine aantallen op smeer af en kan in enorme aantallen op licht afkomen. Houdt van lichte bossen en grazige heidevelden. In Nederland een heel gewone soort van alle zandgronden. Schaarser in kleigebieden. In België een in het hele land voorkomende gewone soort. Ook elders in Europa een gewone soort, die echter ontbreekt in noordelijk Europa.