Hennepnetelspanner (Perizoma alchemillata)
Deze piepkleine spanner doet erg aan een lichtmot (fam. Pyralidae) denken. Het patroon op de vleugels echter is typisch dat van een spannertje. Als je twijfelt, kijk dan altijd naar hoe in rust het dier de antennes houdt. Lichtmotjes dragen hun antennes altijd bovenop het lichaam. Meestal liggen ze gewoon over de vleugels heen, vaak dichtbij het lichaam. Spanners dragen in rust hun antennes altijd onder het lichaam of ervoor, maar nooit er bovenop. De Hennepnetelspanner heeft donkergrijze vleugels met een brede witte band ongeveer in het midden en verder veel kleine wittige lijntjes en griebeltjes. Hij lijkt erg veel op de Koekoeksbloemspanner, maar is kleiner. Verder heeft hij een smalle, grijsbespikkelde, soms nauwelijks zichtbare witte band op de achtervleugel. Die band is bij de Koekoeksbloemspanner veel opvallender, witter en breder. Het derde kenmerkende verschil zit op de voorvleugel. Daar waar het grijs met een bocheltje de witte band doet versmallen zit bij de Koekoeksbloemspanner één uitstulpinkje, bij de Hennepnetelspanner zijn dat er twee vlak bij elkaar. Helaas is dit kenmerk lang niet altijd even goed te zien. De spanwijdte van de Hennepnetelspanner varieert van 22 tot 24 mm.
De rupsen verschijnen vanaf juli en zijn gelig groen. Ze hebben een zeer brede, roze tot purperen streep over de zijkant en een zwarte kop. Vanaf eind augustus tot begin oktober verlaten ze de voedselplant en verpoppen en overwinteren ondergronds. Ze bereiken een lengte van 10 tot 13 mm. De voedselplant is de Hennepnetel, waarvan ze vooral de bloemetjes en zaaddozen eten. De aanwezigheid van vlinders in gebieden waar de voedselplant niet groeit, doet vermoeden dat de soort ook één of meer andere waardplanten gebruikt, maar welke dat zijn is onbekend, al wordt Andoorn in dit verband wel genoemd.
De Hennepnetelspanner vliegt erg lang voor een vlinder met slechts één generatie per jaar: van eind mei tot eind augustus. De vlinders vliegen vanaf de avondschemering en komen wel eens op licht af. Bij ons een algemene soort van de zandgronden, schaars of afwezig op kleigrond. Ook elders in Europa tot in het hoge noorden een gewone soort.