banier
lijntje
lijntje
back
Pandemis heparana, een bladrollertje

Pandemis heparana is een bruinig, enigszins uiltjesachtig bladrollerje. Hij lijkt veel op andere bruinige soorten, maar is één van de donkerste en bovendien weinig getekend, op een duidelijk zichtbare donkerbruine band na, die bij de meeste andere soorten vaak niet zo zwaar is aangezet. De ondervleugels zijn grijsachtig bruin en ongetekend. Ook de snuit, de pootjes en de antennes zijn ongetekend en vuilwit. Wat betreft de grootte is dit een typisch bladrollerje. Hij haalt namelijk een spanwijdte van 16 tot 24 mm. Mannetjes en vrouwtjes zijn gelijk, alleen zijn de vrouwtjes groter dan de mannetjes.

Het vrouwtje legt haar ovale en opvallend platte eieren op de onderkant van de bladeren van de waardplant in groepjes van zo'n 40 stuks. Ze kunnen al na twee tot vier weken uitkomen. De kleine rupsjes eten een korte tijd van de blaadjes en eventuele vruchtjes en verhuizen dan naar de stam of een stengel van de waardplant. Daar spinnen ze zich in een klein webje in en overwinteren. In mei worden ze weer actief en kruipen vanuit hun overwinteringsplaats naar verse loten, waar ze de ontluikende blaadjes opeten. Ze worden ongeveer 20 tot 25 mm lang. Ze zijn geheel lichtgroen met een fijne witte tekening op de zijkanten en een geelgroene kop. Vanaf mei en juni beginnen ze te verpoppen. Dat gebeurt meestal bij de uiteinden van aangevreten takjes in een blaadje. De pop is donkerbruin tot bijna zwart en tot 17 mm lang. De volwassen motten verschijnen van eind mei tot begin oktober. De rupsen leven op een zeer groot aantal planten (ze zijn polyfaag), vooral bomen en struiken. Voor Nederland worden onder meer genoemd: eik, beuk, berk, wilg, lijsterbes en kamperfoelie. Maar ook appel- en perenbomen moeten het vaak ontgelden. Daar zijn ze soms schadelijk. De schade door de vraat in het vroege voorjaar valt bij deze soort heel erg mee. Veel erger is dat de pas uitgekomen larfjes niet alleen blad aanvreten maar ook de zich ontwikkelende appels en peren. Deze raken dan beschadigd en zijn later onverkoopbaar. Ook schimmels kunnen zich in beschadigd fruit gemakkelijk ontwikkelen en de schade verergeren. Bovendien zijn er in het najaar vaak erg veel larfjes. Slechts een klein deel ervan overleeft de winter, vandaar dat de voorjaarsschade minimaal is.

Het feromoon van deze soort is goed bekend en wordt ingezet om de volwassen dieren te vangen. Ook hebben de rupsen en poppen een aantal natuurlijke vijanden, waaronder meerdere soorten sluipvliegen en sluipwespen. Of één ervan gekweekt wordt als milieuvriendelijke bestrijder is ons niet bekend. Deze soort is in geheel Noord- en Midden-Europa erg gewoon. Ook in de Benelux is dit een veel en vrijwel overal voorkomend motje. Verder leeft hij in het Midden-Oosten, Noordelijk Azië, Korea en Japan. Is ook in Amerika gezien en wordt daar heftig bestreden als een onwelkome invasiegast.