Netmot (Pandemis corylana)
De netmot behoort tot een groepje schadelijke bladrollertjes die er allemaal ongeveer hetzelfde uitzien: bruinig met een lijntjespatroon. Bij deze soort zijn de lijntjes veel fijner dan bij de meeste andere soorten. De grondkleur is lichtbruin, de lijntjes zijn donkerbruin. De ondervleugel is eveneens lichtbruin, maar ongetekend. De palpen, poten en antennes zijn vuilwit en effen. Het vrouwtje is in het algemeen donkerder dan het mannetje en de lijntjes zijn bij haar vaak dikker en meer opvallend. De soort is variabel wat betreft de grondkleur (grijzige en roodbruine exemplaren komen ook voor) en de dikte van de lijntjes, maar laat zich meestal goed in het veld herkennen. Toch worden wel eens okerbruine, bijna geheel ongetekende exemplaren gevonden die lastig op naam te brengen zijn. Wat betreft de afmetingen een typisch bladrollertje: de spanwijdte is zo'n 19 tot 24 mm.
De rupsen zijn geheel donkergroen met alleen wat gelige vlekken aan de kop. Ze worden tot 25 mm lang en leven tussen twee samengesponnen blaadjes of een enkel dubbelgevouwen blad. De larven komen in de herfst uit en overwinteren. In mei worden ze weer actief en eten van het jonge loof. In juni of juli verpoppen de rupsen, vaak tussen verse net samengevouwen blaadjes aan de waardplant. De ongeveer 15 mm grote pop is lichtbruin. Van juli tot in september zien we dan volwassen vlindertjes rondvliegen. De rups van de netmot is polyfaag, dat wil zeggen is te vinden op allerlei bomen en struiken. Voor de Benelux worden vooral genoemd: meidoorn, beuk, klimop en kamperfoelie. Deze soort treedt soms tamelijk massaal op in vooral appelbomen en hazelnootstruiken en kan dan schadelijk zijn.
Omdat het feromoon niet goed bekend is, kan de netmot niet op deze wijze worden weggevangen. Op een tamelijk ongespecialiseerde sluipvlieg na zijn geen natuurlijke vijanden bekend die commercieel interessant zouden kunnen zijn als bestrijder. De vlinder rust overdag tussen gebladerte, maar kan wel worden opgejaagd. Hij vliegt uitsluitend 's nachts, waarbij vooral de mannetjes graag op licht afkomen. In Zuid en Midden Nederland en in België een heel gewone soort. In Noord-Nederland ongewoon behalve in Gaasterland. Komt voor in grote delen van Europa en Noord-Azië. Ook een gewone soort in Korea en Japan. De soort is ook opgedoken in Nieuw-Zeeland, maar daar onder controle.