banier
lijntje
lijntje
back
Kleine Wintervlinder (Operophtera brumata)

De Kleine Wintervlinder is een vaak lastig te herkennen spanner. In mooi getekende exemplaren vallen bruinige vlekjes op een grijsbruine ondergrond op, alsmede een lichte band die begint net over de helft van de voorvleugels. Maar de meeste exemplaren zijn niet zo mooi getekend en zie er uit als onopvallende grijsbruine en bijna ongetekende motten. Verder zit de Kleine Wintervlinder nogal eens met zijn vleugels opgeklapt. Het herkennen is dan wel heel erg moeilijk. Ook lijkt hij bijzonder veel op de Berkenwintervlinder. De twee zijn vaak het gemakkelijkst uit elkaar te houden als je ze allebei tegelijk ziet: de Berkenwintervlinder is nog minder getekend, iets groter, het begin van de vleugel is iets ronder en hij glanst een beetje zijdeachtig. Ook de vliegtijd is van belang: de Berkenwintervlinder vliegt vaak al wat eerder, de Kleine Wintervlinder vliegt wat langer door. In grote delen van Nederland is verwisseling niet aan de orde, want de Berkenwintervlinder komt alleen voor in het midden en oosten van het land en op een enkele plek in het zuiden. De Kleine Wintervlinder is, zeker op de zandgronden, een gewone soort in het hele land. De spanwijdte van de Kleine Wintervlinder is ongeveer 28 tot 33 mm. Dat geldt dan voor de mannetjes, want de vrouwtjes zijn geheel vleugelloos.

Het vrouwtje van deze soort kruipt op boomstammen op en neer, wachtend op een mannetje. Na de bevruchting legt ze haar eitjes op een bladknop of een twijgje. De eitjes overwinteren en komen in april uit. De larven vreten van het verse bladgroen en zijn soms schadelijk in boomgaarden. Als de voedselplant te klein is om alle rupsen aan te kunnen, laten ze zich soms zakken aan een zelfgesponnen draad en door de wind meevoeren. Zo kunnen ze plotseling in het voorjaar op de meest onverwachte plekken opduiken. Half juni laten ze zich aan een eveneens zelfgesponnen draad naar de grond zakken, waar ze een zeer stevige kokon spinnen, op de grond of er in. Ze verpoppen in die kokon en komen dan in het najaar of vroeg in de winter uit. De rups is groen, met een donkergroene streep op de rug en drie geelgroene streepjes op de flanken. Hij heeft een groene kop, soms met bruine vlekken. De rups wordt ongeveer 20 mm lang. Hij lust bijna alles, maar is vooral op bomen en struiken te vinden; in heidegebieden zelfs op struikhei. De rups op de onderste foto is net verveld en daarom nog bijna geheel kleurloos.

De Kleine Wintervlinder vliegt van oktober tot in december, maar soms ook nog wel in januari en februari. Bij strenge vorst wordt gerust. De volwassen vlinders eten niet. Hoewel de aantallen niet elk jaar gelijk zijn, kan de Kleine Wintervlinder soms massaal optreden. Hij komt graag op licht af; een verlicht venster is dikwijls al voldoende. Als je in de koplampen van de auto in december een grijzige vlinder ziet fladderen is dat heel vaak deze soort. De Kleine Wintervlinder zie je zeer veel in (stads)tuinen en heeft aan de aanwezigheid van maar een paar bomen genoeg om te kunnen voorkomen. In praktisch de gehele Benelux een gewone tot talrijke soort, al zie je ze wat minder vaak op de kleigronden. Ook verder in Europa een zeer gewone soort, behalve in bergstreken, waar hij niet of nauwelijks is te vinden.