Huismoeder (Noctua pronuba)
Taxonomische indeling |
Rijk: | Stam: | Klasse: | Orde: | Familie: | Geslacht: | Soort: |
Animalia | Arthropoda | Insecta | Lepidoptera | Noctuidae | Noctua | N. pronuba |
De huismoeder is een tamelijk forse, zeer variabele uil. Hij behoort tot de groep van uilen met vaag getekende bovenvleugels en zeer opvallende ondervleugels: de weeskinderen. Het mannetje en het vrouwtje hebben verschillend gekleurde bovenvleugels. Bij het mannetje zijn die donkerbruin, bruingrijs of zelfs bijna zwart en gemarmerd. Bij het vrouwtje zijn ze lichtbruin tot grijsbruin en ongemarmerd. Op alle foto's op deze site staan vrouwtjes afgebeeld. Een goed kenmerk bij de determinatie is het kleine zwarte stipje net iets voor de vleugeltop. Doorslaggevend zijn de ondervleugels die geheel geel zijn, met uitzondering van een tamelijk smalle zwarte band vlak voor de onderrand. Andere erop gelijkende soorten hebben naast de zwarte band nog andere donkere vlekken in het geel. De enige soort die er echt veel op lijkt, de volgeling, is altijd kleiner. De huismoeder heeft een spanwijdte van 5 tot 6 cm.
Vanaf juli worden de eitjes gelegd in grote groepen op grassen en andere lagere planten. De eitjes komen pas uit tegen eind augustus of september. De heel kleine rupsjes zijn overdag actief. Ze eten eerst de eischaal op, spinnen dan een draad en houden die in de lucht. De wind pakt ze vervolgens met draad en al op en verspreid de jonge beestjes, iets dat we ook van kleine spinnetjes kennen. Aangekomen op een geschikte voedselplant beginnen ze te eten, vervellen en slijten hun leven verder als nachtdier zich overdag ondergronds verstoppend. De rups van de huismoeder overwintert, maar gaat niet in een echte winterrust en is ook in niet te koude winternachten actief. De larven zijn grijsbruin, soms groenbruin, met een vage lengtestreep over de rug, zwarte vlekken en een wittige streep over de flanken. De kop is bruin met meestal twee zwarte lentestrepen. We vinden de rupsen op grassen en lagere planten, zoals paardenbloem. Ze worden maximaal zo'n 52 mm lang. In mei verpoppen ze in een kokon net onder het grondoppervlak.
De huismoeder heeft een uitzonderlijk lange vliegtijd en de dieren worden relatief oud. De eerste verschijnen eind april. Vanaf eind mei gaan de aantallen vlug omhoog, om pas midden september weer te dalen, hoewel er elk jaar ook nog dieren in oktober worden gezien. Deze soort heeft de neiging tot overzomeren: als het erg warm wordt, gaat het in een korte zomerslaap en wacht op koeler weer. De huismoeder vliegt bijna uitsluitend 's nachts, maar doet dat wel opvallend. Met lantaarns kun je ze vaak zien op vlinderstruiken e.d. Ze komen ook graag op licht af en zijn ook met smeer (suikeroplossingen) te lokken. Voor fotografen is het een gelukje er eentje tijdens het overzomeren te vinden: het dier is niet van zijn plaats af te krijgen en kan gemakkelijk gehanteerd worden. Ook buiten die periode vaak gemakkelijk te fotograferen, maar hij kan dan heel plotseling opvliegen. In geheel Europa, inclusief de Benelux, een van de gewoonste uiltjes.
NB Deze soort wordt ook wel hooivlinder genoemd.