Vlekstipspanner (Idaea dimidiata)
Van de stipspannertjes is de Vlekstipspanner wel het gemakkelijkst te herkennen, zelfs in het vrije veld. De basiskleur van de vleugels is wit tot zeer licht bruin. De voorvleugel wordt naar de rand bij de bocht steeds donkerder. In fraai getekende exemplaren is dat een soort donkerbruine tot zwarte band. Maar ook in veel minder fraai getekende dieren is deze donkerte te zien, zij het soms alleen maar als één of meer kleine vlekjes. De spanwijdte loopt uiteen van 17 tot 22 mm.
De eieren komen uit in augustus en er verschijnt een rups die uiteindelijk zo'n 20 mm lang zal worden. Hij is bleekbruin met bovenop twee zwarte langtestrepen die tot een enkele dikke streep samenvloeien op het staartgedeelte. Aan de zijkanten zitten witte lijnen. Hij heeft een grijze kop. De rups overwintert tussen plantaardig afval. Het verpoppen gebeurt in mei/juni in een cocon in een holletje in de grond. De vlinders verschijnen vaak al binnen vier weken. De rups leeft vooral op fluitenkruid, kleine bevernel en glad walstro.
De Vlekstipspanner produceert maar één generatie per jaar en die vliegt vooral in juli, howel hij ook in juni en augustus wel gezien wordt. De soort vliegt al vroeg in de avond en soms zo vroeg dat hij tijdens het bezoek aan bloemen, vooral distels en het pijpenstrootje, nog net kan worden waargenomen. We zien hem veel in bossen, ruigten en ook tuinen op de zandgronden in de gehele Benelux. Op kleigrond zeldzaam of geheel niet aanwezig. Hij komt wel op kunstlicht af, maar in zeer kleine aantallen. In geheel Europa een gewone soort, behalve in het noorden van bijvoorbeeld Schotland en Scandinavië, al is hij nergens echt heel talrijk.