Iepentakvlinder (Ennomos autumnaria)
De Iepentakvlinder is een geelbruine verwant van het Herculesje. Zit altijd met de vleugels iets omhoog en iets gekruld. Het vrouwtje is gemakkelijk te herkennen want het is ons grootste Herculesje met een spanwijdte van niet minder dan 56 tot 64 mm. De mannetjes, herkenbaar aan de geveerde antennes, halen de 56 mm nauwelijks en zijn vaak even groot als andere soorten. Ze zijn goed te herkennen aan de donkere vleugelspitsen. Er is enige variatie in de aantallen donkere spikkeltjes, maar verder is deze soort niet erg variabel. In de Benelux komen naast de Iepentakvlinder en de Geelschouderspanner nog drie gelige soorten voor, maar die zijn alledrie zeldzaam.
De Rups van de Iepentakvlinder lijkt op andere spannerrupsen die een takje nadoen. Hij is echter wat lichter van kleur dan de meeste en heeft op het lichaam slechts drie kleine bultjes. Net als de rups van de Geelschouderspanner is hij lang en dun en loopt naar de kop spits toe. Hij kan ruim 5 centimeter lang worden. De eitjes worden in september of oktober gelegd en overwinteren ter plekke. De rups komt pas in mei tevoorschijn. Hij eet 's nachts van de blaadjes van een groot aantal waardplanten, waaronder berk, els, eik en hazelaar en rust overdag. Hij laat zich in augustus op de grond vallen en verpopt onder dorre bladeren of mos.
De Iepentakvlinder vliegt in slechts één generatie van juli tot in oktober. Is in geheel Nederland een gewone soort en kan in grote aantallen rondvliegen. Daarvan merk je niet veel, want het dier vliegt uitsluitend in het donker. Laat zich overdag ook niet zien en nog minder opjagen. Komt wel in redelijke aantallen op het licht af. Ook elders in Europa een gewone soort, die echter niet ver tot het noorden doordringt en in Schotland en grote delen van Scandinavië ontbreekt.