Het gele beertje is gemakkelijk te herkennen aan de egale oranje-gele kleur, de stompe vleugel en de vliegtijd, want hij vliegt veel eerder dan de andere korstmosvlindertjes. Alleen een heel laat rondfladderend, afgevlogen exemplaar zou voor verwarring kunnen zorgen, maar de vorm van de vleugel is dan doorslaggevend: de voorrand van de voorvleugel is bij het gele beertje sterk gebogen en heeft een stompe vleugelpunt. Met een spanwijdte van 27 tot 30 mm is het gele beertje een tamelijk kleine soort.
De eieren worden in het voorjaar gelegd en komen vanaf eind juni uit. De larven zijn tot in september actief. Daarna maken ze een heel dun kokonnetje, waarin ze verpoppen en zo overwinteren. De kokon wordt opgehangen tussen mossen en korstmossen op boomstammen en struiken. De eerste vlinders verschijnen in april van het volgende jaar. De rups lijkt veel op die van de andere beertjes: een zwarte rups met grijzige haren, en een geelwitte lengtestreep op de rug. Hij is gelukkig gemakkelijk te herkennen aan een witte balk vlak na het midden van het lichaam (op segment 11). Volgroeide rupsen zijn 18 tot 22 mm lang. De rupsen leven uitsluitend van op oude berken, eiken en meidoorns groeiende korstmossen.
Het gele beertje vliegt van april tot in augustus, maar verreweg de meeste zie je van mei tot eind juni. Deze soort vliegt uitsluitend 's nachts. De vlinders blijven meestal in de buurt van de boom waar ze zijn opgegroeid. Dat moet een oude en met korstmossen begroeide boom zijn. Hij komt wel op licht af, maar vliegt er niet graag ver voor. Daarom is dit een zeer lokale soort. Daar waar hij voorkomt echter, kan hij vrij massaal optreden en in grote aantallen op licht afkomen. Overdag rustend op bladeren en takken aan te treffen. Blijft vaak rustig zitten en is dus gemakkelijk te fotograferen. In Nederland een lokale, maar gewone soort, vooral op de zandgronden. Ook elders in Europa gewoon, maar sterk lokaal aanwezig. Niet in Noord-Europa.