Streepkokerbeertje (Eilema complana)
Het streepkokerbeertje is zo'n typisch grijzig beertje en lijkt erg veel op andere beertjes. Toch is hij meestal gemakkelijk te herkennen aan een combinatie van feiten. De vleugels worden in rust om het lichaam gerold, vandaar de naam kokerbeertje. Het gelige of oranje streepje aan de voorvleugelrand loopt recht door naar de vleugelpunt, zonder te versmallen, vandaar de naam streepkokerbeertje. Overigens kun je geheel gelig geworden en afgevlogen exemplaren verwisselen met de grasmotten. Maar ook hier is het verschil gemakkelijk te zien: grasmotten hebben een snuitje en beertjes niet. Dat neemt natuurlijk niet weg dat in sommige gevallen afgevlogen diertjes absoluut niet meer te herkennen zijn. De spanwijdte van het streepkokerbeertje is 30 tot 36 mm, maar hij lijkt veel kleiner door het opgerold dragen van de vleugels.
De eitjes worden gelegd in juli of augustus en komen na zo'n vier weken uit. Het rupsje eet wel, maar groeit niet hard. De nog zeer kleine rupsjes overwinteren op boomstammen of op takken, zonder zich in te spinnen of andere maatregelen te nemen tegen de kou. Rond april zetten ze hun ontwikkeling voort. Vanaf juni gaan de meeste verpoppen. Hiertoe spint de larve een kokon in een barstje in de boomschors, of tussen bladafval op de grond. Na vier tot zes weken komt dan de vlinder te voorschijn. De rups wordt niet zo heel vaak gevonden en lijkt héél veel op die van andere soorten: bruin met een vage zwarte lengtestreep over de rug en langwerpige oranje vlakjes op elk segment. De kop is geheel zwart. De rups van het streepkokerbeertje wordt zo'n 22 tot 26 mm lang. Hij leeft van korstmossen op bomen, maar misschien ook wel van bladeren (braam wordt in dit verband genoemd).
Het streepkokerbeertje vliegt vooral van half juni tot half augustus. Soms komt er een gedeeltelijke 2e generatie voor die vliegt tot begin oktober. Het dier wordt dikwijls overdag gezien, zowel vliegend als foeragerend. Daarbij komt hij in onze tuin graag op koninginnekruid af, maar ook distels schijnen vaak te worden bezocht. Vliegt ook 's nachts en komt daarbij zeer graag op licht af. Overdag op bloemen redelijk gemakkelijk te fotograferen. Blijft in gevangenschap onrustig en is lastig te fotograferen. In de Benelux een zeer gewone soort in de bossen op de zandgronden. En niet alleen op de zandgronden in het binnenland, maar ook aan de kust; komt dan ook voor op alle Waddeneilanden. Ook elders in Europa een gewone soort.
Vliegt in Groot Brittannië waarschijnlijk in 2 ondersoorten, die daar vaak ook als afzonderlijke soorten worden gezien: Common Footman (Eilema complana) en Northern Footman (Eilema sericea).