Bij de mendicabeer zijn het mannetje en het vrouwtje totaal verschillend van kleur. De mannetjes zijn van een dof soort bruin met zwarte spikkels. Ook het lichaam is bruin met zwart en een bruine beharing. Door hun typische beervlindervorm en de onder beervlinders unieke kleur zijn zij niet met andere soorten te verwarren. Dat ligt anders bij het vrouwtje. Zij is geheel wit met zwarte of bruinzwarte vlekjes op beide vleugels. Haar lichaam is eerst wit behaard, maar het achterlijf is wit of geelwit met zwart. Je kunt haar verwarren met de gele tijger, de witte tijger en de sneeuwbeer. Vergeleken met de gele tijger echter is het vrouwtje van de mendicabeer meestal witter. Ook ontbreken de één lijn vormende zwarte stipjes op de voorvleugel en het oranje op het achterlijf. Vergeleken met de witte tijger is het achterlijf van de mendicabeer wit met zwart, dat van de witte tijger oranje met zwart. Vergeleken met de sneeuwbeer mist zij het oranje achterlijf. Bovendien heeft de sneeuwbeer geen vlekken op de achtervleugel en de mendicabeer wel. De mendicabeer vliegt vroeger dan de andere soorten en wordt vooral in mei gezien; ook dit is een redelijk goed determinatiekenmerk. De spanwijdte van de mendicabeer loopt uiteen van 30 tot 43 mm.
De eieren worden in groepjes gelegd en al half juni kunnen de eerste rupsjes worden gevonden. De rups is grijsbruin met zeer lichte geelbruine lange haren. De kop is lichtbruin. Hij lijkt veel op de rups van de witte tijger, alleen mist hij meestal de lengtestreep op de rug en zijn de flankstrepen wat hoger getekend. Ook de rupsen van de mendicabeer zijn erg snel. Bij dreigende verstoring rolt de rups zich op en houdt zich doodstil. Zet de verstoring door, dan gaat hij er razendsnel vandoor. De pop overwintert in een donkere kokon tussen bladafval. De rupsen leven op lage planten, zoals muur, weegbree, zuring en paardenbloem. De rupsen blijven tamelijk klein met een lengte van rond de 3,5 centimeter.
De mendicabeer vliegt vooral van eind april tot eind mei, al worden soms nog exemplaren gezien in juni en juli. De mannetjes vliegen uitsluitend 's nachts en komen graag op licht af. De vrouwtjes vliegen soms ook overdag en komen helemaal niet op licht af. Wel kunnen beide geslachten overdag rustend worden aangetroffen op blaadjes, boomstammen en muren e.d. De mendicabeer raakt overdag wat eerder verstoord dan de witte en gele tijger en vooral de vrouwtjes vliegen dan soms ver weg. In de oostelijke helft van Nederland een gewone soort. In West-Nederland een erg lokale soort, bekend van maar een beperkt aantal vindplaatsen. Elders in Europa een gewone soort, maar beduidend lokaler dan de witte en gele tijgers. Wordt schaars naar het noorden toe (Scandinavië, Schotland).
Dikwijls wordt voor deze soort nog de oude wetenschappelijke naam Diaphora mendica gebruikt.