Okkernootmot (Cydia splendana)
Hoewel er enkele variëteiten voorkomen is de okkernootmot niet zo'n variabele soort. In negen van de tien gevallen zijn de voorvleugels blauwachtig of wittig grijs met een donkere tekening tegen het einde en aan de voorrand een golfpatroon van witte en donkere lijntjes. In een minderheid van de gevallen echter zijn de vleugels bijna zwart. De tekening aan het einde ervan echter lijkt sterk op die van de grijze exemplaren. Zo'n donker exemplaar zie je op de onderste foto's. De achtervleugels van beide variëteiten zijn donkerbruin tot zwart met in het midden een wat lichtere vlek. De pootjes zijn grijs met witte vlekken en banden, de antennes zijn ook grijzig met vooral aan de basis wittige vlekken. Er zit geen zichtbaar verschil tussen de mannetjes en de vrouwtjes. Wat betreft de spanwijdte is dit wel een zeer variabele soort, want die loopt uiteen van 14 tot 22 mm.
Het vrouwtje zet gedurende tien dagen ongeveer 60 eitjes per dag af, bijna altijd in juni en juli. Op appels en eikels worden de eitjes op de vrucht gelegd, in het geval van de tamme kastanje op een blad vlakbij een zich ontwikkelende vrucht. De net uitgekomen rupsjes van de okkernootmot boren zich in de vrucht en blijven daar tot hij van de boom valt. Ze zijn vaalwit van kleur en zien er meer uit als maden dan als rupsen. Ze worden maar zo'n 13 tot 15 mm lang. Ze vreten de vrucht van binnen geheel leeg en laten alleen hun uitwerpselen achter. Een aangetaste vrucht valt eerder van de boom dan de volgroeide rijpe vruchten. Zodra hij, meestal in oktober of november, is uitgegeten, verlaat de rups de vrucht. Hij klimt in een boom en zoekt een spleet in de bast, of hij graaft zich zo'n vijf tot tien centimeter diep de grond in. In de schuilplaats maakt hij een bruine cocon en daarin wordt verpopt en overwinterd. Met een lengte van slechts 10 mm is de donkerbruine pop nogal klein. In het volgende voorjaar sluipen de volwassen motten dan weer uit. Opvallend is dat de mannetjes veel langer leven dan de vrouwtjes (meestal is dat andersom) en niet eten. De okkernootmot heeft een voorkeur voor eikels. Maar met name in Spanje zijn ze gek op de tamme kastanje en uitgegroeid tot een ware plaag. Bij ons worden ze vaak gemeld als plaaginsect in walnoten.
Om de okkernootmot te bestrijden wordt gebruik gemaakt van hun feromoon om ze te lokken. Maar ook chemische middelen worden op grote schaal ingezet, vooral in Spanje. Omdat ze zo mooi beschermd opgroeien, hebben rups en pop hebben een groot aantal parasitaire belagers, waaronder sluipwespen en sluipvliegen. Overdag rust de soort op blaadjes en stammen en is daar moeilijk te ontdekken. Wordt 's avonds actief zodra het begint te schemeren en vliegt meestal tot een uur of twaalf of één rond, soms in grote groepen. Die groepen bestaan bijna geheel uit mannetjes. De soort komt, zeker gelet op de aantallen, maar weinig op kunstlicht af. In de Benelux een gewone soort in bossen op zandgrond en in de duinen. Ook verder in Europa een gewone soort die in Azië alleen nog in Iran wordt gevonden. In Amerika en Canada uit Europa ingevoerde walnoten en tamme kastanjes worden streng gecontroleerd op de aanwezigheid van deze soort.
De okkernootmot wordt ook wel de walnootmot genoemd en de oude wetenschappelijke naam Laspeyresia splendana kom je ook nog wel tegen.