Gevlekte Winteruil Conistra rubiginea
Hoewel de vlekjes per individu iets kunnen verschillen, is de gevlekte winteruil wat betreft kleur en tekening gelukkig niet zo erg variabel. De vele vlekjes en de soms geelbruine, maar vaker rozebruine grondkleur maken hem onmiskenbaar. Na de dood vergelen en verbleken de kleuren echter sterk. Ook de kraag heeft vlekjes, iets dat maar zelden voorkomt bij de andere winteruilen uit het grote Conistra-geslacht. Spanwijdte van dit winteruiltje: 32 tot 40mm.
De eitjes worden in het voorjaar gelegd. De rupsen leven na het uitkomen altijd in bomen, zoals appel, sleedoorn en wilg. Soms laten oudere larven zich op lagere planten vallen om daar hun ontwikkeling te voltooien. Zo zijn ze nog wel eens gevonden op paardenbloem. Overigens wordt de rups behalve op appelbomen zeer zelden waargenomen. In tegenstelling tot de meeste Conistra-rupsen is de rups van deze soort zeer sterk behaard. Hij loopt ook zeer taps toe bij de kop. De rups van de gevlekte winteruil is zeer donker roodbruin of zwartig en heeft een vage donkere lijn op de rug met een serie zwarte, kruisvormige, maar vaak vage tekeningen. De kop is altijd zwart. Wordt 38 tot 44mm lang.
De Gevlekte Winteruil is, zoals de naam al aangeeft, een typische wintersoort. Hij verschijnt in september en oktober en is in de periode november tot maart meestal in winterslaap om in maart en april weer rond te vliegen. Op mooie, warme winterdagen wil hij echter nog wel eens even actief zijn, net als bijvoorbeeld de Citroenvlinder en kan dan zelfs in januari worden gezien. Komt af op smeer. Vliegt in het najaar op klimopbloesem en in het voorjaar vooral op katjes. Prefeert lichte bossen of verspreid voorkomende bomen met dicht struweel. In Nederland een ongewone soort die vooral op de lichte zandgronden in het binnenland wordt gezien (niet in de duinen en evenmin op klei). In België een zeldzame vlinder, die echter in het gehele land wel eens wordt waargenomen. Ook elders in Europa een lokale of zeldzame soort.