Groene V-dwergspanner (Chloroclystis v-ata)
De Groene V-spanner is zeer gemakkelijk te herkennen: een meestal duidelijk groene dwergspanner met een dikke, zwarte V-vormige tekening op de voorvleugel. De V is min of meer onderdeel van een zwarte band die over de voorvleugel loopt. Een ander kenmerk is dat dit de enige dwergspanner is die er vaak als een dagvlinder bijzit: met de vleugels half opengeklapt, of zelfs helemaal samengevouwen boven het lichaam. Overigens is die donkere V altijd zichtbaar en het groen niet, want dat kan via olijfgroen vervagen tot een soort geel of oker, zoals bij zo veel groene spanners.
Zo gemakkelijk als de volwassen vlinder herkend kan worden, zo lastig is het de rups te determineren. Zo kan hij groen zijn, grijs, bruin en zelfs roodachtig bruin. Meestal zijn de zwarte tot bruine driehoekige vlekjes op de rug een aardig aanknopingspunt. Op de flanken heeft heeft hij roodachtige tot purperen diagonale strepen, maar bij donkere exemplaren zijn deze vaak niet te zien. De lengte is maar zo'n 16 mm, maar hij lijkt erg veel op andere spannerrupsen. Daar komt nog bij dat de rups op héél veel planten te vinden is, zowel op struiken als op lagere planten, zodat de waardplant ook geen houvast biedt bij het vaststellen van de soort. De rupsen van de Groene V-dwergspanner leven vooral van de bloemetjes en bijna niet van de blaadjes van de waardplant. De rupsen worden vanaf april zichtbaar en kunnen bijna de hele zomer vlinders leveren. Ze overwinteren als pop in de grond.
De Groene V-dwergspanner vliegt bij ons in twee generaties, maar die generaties zijn erg langgerekt en overlappen elkaar. Volwassen vlinders worden dan ook gezien van april tot eind september, soms begin oktober. De grootste aantallen zien we echter van half juni tot eind juli. Hij vliegt meestal pas na het invallen van de duisternis en vliegt de hele nacht door. Hij komt wel op licht af, maar nooit in grote aantallen. Tot 60 jaar geleden bij ons een zeldzame soort, maar thans op de zandgronden (inclusief de duinen) een zeer gewone, vaak plaatselijk talrijke soort. Op kleigrond veel zeldzamer en alleen lokaal aanwezig.