Jeneverbesmineermot Argyresthia trifasciata
Het geslacht Argyresthia bevat bij ons niet minder dan 28 soorten zeer kleine vlindertjes. De jeneverbesmineermot is een mooi voorbeeld. In de schaduw doet hij wat bruinig aan, maar als het zonlicht op het beestje valt, glimt hij mooi goudkleurig. Opvallend zijn de drie witte rechte banden, waar het diertje ook zijn wetenschappelijke naam aan te danken heeft. Afgevlogen exemplaren zoals het beestje op de middelste foto zijn lichter en vaak wat lastiger te determineren. De spanwijdte loopt uiteen van 7 tot 9mm.
De eitjes worden in het voorjaar en de vroege zomer gelegd. De jonge rupsjes verschijnen rond half juni en kruipen in de bladeren en eten die van binnenuit op. Het zijn dus mineerders. Ze stappen dikwijls over van het ene blad naar het andere. De bijna volwassen rupsen echter mineren de twijgjes en overwinteren daar ook in. In maart verpoppen ze aan de buitenkant van de stam om vanaf eind april of begin mei de eerste vlindertjes te leveren. De rupsjes zijn groen met een zwarte kop en groenbruine pootjes. De waardplanten zijn jeneverbes, thuja en schijncypres. Deze kunnen met name in tuinen soms zwaar zijn aangetast, waarbij de uitlopers hol en bruin worden.
De jeneverbesmineermot vliegt in één generatie van mei tot eind juli. Was in het warme voorjaar van 2007 echter al volop in april aanwezig. De vlindertjes worden door licht aangetrokken. Oorspronkelijk waarschijnlijk een Alpen-soort die door de populariteit van thuja's en jeneverbessen in de tuin zijn gebied flink heeft weten uit te breiden. Voor het eerst gesignaleerd in Nederland en Engeland in 1982. Zweden werd in 1993 bereikt. De jeneverbesmineermot is ondertussen in de hele Benelux te vinden en een gewone soort geworden.