banier
lijntje
lijntje
back
Perentak (Phigalia pilosaria)

De Perentak is als mannetje een wat saaie nachtvlinder die er meer uitziet als een uiltje dan als een spanner. De grondkleur is meestal sombergrijs. Op ongeveer éénderde van de vleugel loopt een zwartbruin griebellijntje en bij de vleugelpunt zit nogal eens een zwartbruin vlekje. Hij lijkt veel op de Voorjaarsspanner die echter kleiner is en een lichtgrijs veld heeft vlak voor de vleugelrand en op de Dunvlerkspanner die altijd meer getekend is en ietsje later vliegt. Er bestaan ook egaal bruingrijze tot bijna zwarte exemplaren, net als bij de gelijkende soorten. De Voorjaarsspanner heeft ook dan nog een licht veld in de vleugel. De Dunvlerkspanner heeft ook in zijn donkere vorm altijd nog een wittig, licht golvend lijntje voor de vleugelrand. De Perentak heeft in zijn donkere vorm geen enkele tekening. De spanwijdte is 45 tot 50 mm. De vrouwtjes hebben geen vleugels en lijken op dikke zespotige spinnen.

De eitjes van de Perentak komen in april uit en de rupsen eten dan tot ongeveer eind juni. De rups is volgroeid tamelijk dik, maar versmallend naar de kop toe. Hij is grijsachtig bruin, soms groenbruin, met een vage, roodbruine tekening. Op de rug, maar ook de zijkanten, vinden we kleine wratjes waaruit haartjes groeien. In het midden en kort voor de staart zijn deze het duidelijkst zichtbaar. De kop is grijzig of groenbruin. Er wordt een maximale lengte van zo'n 38 mm gehaald. De rupsen eten eerst van nog gesloten bladknoppen en later van de bladeren. Ze eten 's nachts en rusten overdag op de bladeren in de waardplant. Eind juni of begin juli kruipen ze naar de voet van de stam en verpoppen in de grond. De rups is te vinden op heel veel loofbomen en struiken, maar heeft een voorkeur voor (wilde) appel, eik en berk.

De Perentak vliegt in één generatie en is een echte wintervlinder. In zachte winters kunnen de eerste al in november en december opduiken. Meestal vliegt hij vooral in januari en februari. Ook in maart en de eerste helft van april wordt nog gevlogen, maar de aantallen nemen dan zienderogen af. Door die zeer vroege vliegtijd meestal gemakkelijk op naam te brengen. De mannetjes vliegen uitsluitend als het donker is, maar zijn vaak weinig actief. Overdag rustend aan te treffen op boomstammen, muren en schuttingen. De Perentak-mannetjes komen ook graag op licht af. Geeft de voorkeur aan bebost gebied. In Nederland en België gewoon op de zandgronden en in de duinen, maar zeldzaam in de polders en kleigebieden.

Deze vlinder wordt in oudere boeken vaak nog de Peretak genoemd in het Nederlands. Ook kom je de oude wetenschappelijke naam Apocheima pilosaria nog heel vaak tegen.