Wederikdwergspanner (Anticollix aparsata)
Is eigenlijk geen echte dwergspanner en groter dan de meeste echte, maar lijkt er zeer sterk op. De onderrand van de achtervleugel is gegolfd en dat maakt deze soort onmiskenbaar. Verder is het witte lijntje dicht bij de rand opvallend: de golfjes zijn hier bijna pure driehoekjes geworden. De spanwijdte varieert tussen de 20 en 25 mm.
De eitjes komen uit vanaf eind juli. De rups is lichtgroen met een opvallende witte streep over de flanken. Verder zijn er vaak een wisselend aantal zeer dunne witte of gele streepjes te zien over rug en zijkant. Soms zijn de segmenten aan het einde en begin gelig. De kop is lichtgroen en de rupsen van de Wederikdwergspanner bereiken een lengte van maximaal 22 mm. De larven spinnen een kokon in de voedselplant. In de kokon verpoppen ze en de pop overwintert. De rupsen vinden we uitsluitend op Wederik en dan vooral op planten die in de schaduw groeien. De rupsjes eten 's nachts en rusten overdag, vaak in de lengte zittend op een stengel of bladnerf en zijn moeilijk te ontdekken. Vochtminnende soort; de poppen drogen 's winters snel uit en zijn moeilijk in gevangenschap over te houden.
De Wederikdwergspanner kent bij ons twee generaties en heeft dan ook een lange vliegtijd: van begin mei tot in september. De motjes vliegen al vroeg in de avondschemering en komen in kleine aantallen op licht af. Ze komen overal in ons land voor waar de Wederik groeit. Deze soort houdt niet van kleigrond, maar ook niet van de hoge en droge zandgronden. In de Benelux een niet erg gewone en meestal lokale soort. Ook elders in Europa ongewoon en in Groot-Brittannië zelfs zo schaars dat hij op de rode lijst staat.