Geelbruine Herfstuil Agrochola macilenta
De geelbruine herfstuil dankt zijn naam aan zijn grondkleur, want hij is altijd geelachtig (vaak ook roodachtig) bruin. Qua tekening echter lijkt de zwartstipvlinder er sprekend op, maar die heeft altijd een grijze grondkleur. De geelbruine herfstuil komt ook voor zonder de op de foto's zo prominent aanwezige zwarte stip. Door de kleur is de soort eigenlijk onmiskenbaar, ook al door zijn late vliegtijd. Het is met een spanwijdte van 32 tot 38mm een tamelijk kleine uil.
De eitjes worden in het najaar gelegd en overwinteren. Ze komen pas in april uit en de rups eet tot in begin juni. De rups van de geelbruine herfstuil voedt zich alleen 's nachts en verbergt zich overdag in één of meer samengesponnen blaadjes van de waardplant. De rupsen laten zich in juni op de grond vallen en graven zich daar in. Vervolgens maken ze in het holletje een kokon. Hierin verblijven ze in slapende toestand enkele weken, alvorens in augustus te verpoppen. De rups is een lastig te herkennen bruinig geval met een lichte streep over de rug. Hij lijkt veel op de rups van de zwartstipvlinder, maar de rups daarvan is meer gespikkeld en heeft een bruine kop. De rups van de geelbruine herfstvlinder heeft een veel donkerder kop, meestal zwartachtig. Hij wordt zo'n 35 tot 40mm lang. Hij leeft als jonge rups in bomen als eik, beuk en wilg. Grotere rupsen laten zich uit de boom vallen en leven verder op verschillende lagere planten. Daarbij hebben ze een gevarieerd dieet, want ze stappen probleemloos over van de ene naar de andere plantensoort.
De geelbruine herfstuil vliegt hoofdzakelijk in september en oktober, maar kan tot half december gezien worden. Hij wordt aangetrokken door zowel licht als smeer. Ook de bloemen van klimop en rottend fruit worden bezocht. Soms laat een gevangen diertje zich gemakkelijk hanteren door de fotograaf, soms echter is er geen land mee te bezeilen. In Nederland en België een gewone soort in boomrijke gebieden op zandgrond, zowel in de duinen als in het binnenland. Ontbreekt echter geheel in kleigebieden. Ook elders in Europa een gewone, zij het soms enigszins lokale soort.