banier
lijntje
lijntje
back
Lieveling (Timandra comae)

De Lieveling, ook wel het Lievelingetje genoemd, lijkt op een aantal andere spanners met een grote dwarsstreep op de vleugels. De grondkleur is grijzig of iets bruinig wit. De dwarsstreep loopt bijna recht van de vleugelpunt naar het lichaam toe. Hieraan is de lieveling gemakkelijk te herkennen, want bij de andere spanners met zo'n tekening begint de lijn veel hoger op de vleugel. Die lijn is donkerrood, paars of wat zalmrood. Daaronder loopt, bijna parallel, een grijzig lijntje dat echter veel meer golft. Ook halverwege het lichaam loopt nog een lijntje over de bovenvleugel. Tussen dit lijntje en de dikke hoofdlijn staat een stip. De onderranden van de vleugels zijn paarsrood gekleurd. Soms, en dan vooral bij oudere exemplaren, is het rood aan de vleugelrand verdwenen, is de dikke streep bruinig en zijn stip en bovenlijn nagenoeg onzichtbaar. De grijze parallellijn is normaliter nog wel zichtbaar. Bijna altijd is het voldoende om naar de dikke lijn te kijken om de soort te determineren. De spanwijdte van deze soort is 30 tot 35 mm.

De Lieveling kent twee generaties per jaar, al is de tweede generatie meestal het talrijkst. De eitjes worden vooral eind mei en in juni afgezet, alsmede in augustus in september. Al na 10 dagen komen ze uit. De rupsen worden zo ongeveer 23 mm lang. Ze zijn roodbruin, grijs of bruin met een paar korte witte lijnen op de zijkanten en een donker patroon op de rug.Recht van voren bezien lijkt de rups van de Lieveling wel een cobra. Dat komt omdat het lichaam direct achter de bruine kop verdikt is. Het diertje verpopt in een dun spinseltje op of vlakbij de grond, meestal in een hoopje plantaardig afval. De rupsen leven op een aantal lage plantensoorten, zoals zuring, veldzuring, varkensgras en muur.

De twee generaties kunnen elkaar een beetje overlappen. We zien de Lieveling dan ook vrij lang rondvliegen: vaak van eind mei tot midden september, meestal met een piek in mei en van midden juli tot midden augustus. Dit is een gewone soort in de gehele Benelux. Ook in de rest van West-Europa een gewone soort, die soms erg talrijk is. Naar het noorden toe zeldzamer, bijvoorbeeld in Schotland en Ierland. De wetenschappelijke naamgeving van deze soort is vaak wat verwarrend, want hij wordt heel vaak Timandra griseata genoemd. Zelfs in de bijbel voor nachtvlinders, het boek van Bernard Skinner, wordt hij nog met die oude naam aangeduid. Dat komt omdat men tot een aantal jaren geleden dacht, dat de soort in geheel Europa voorkomt. Pas recentelijk heeft men ontdekt dat er twee soorten zijn, die met het blote oog niet uit elkaar zijn te houden: Timandra comae en Timandra griseata. De laatste bewoont Noord- en Oost-Europa, terwijl Timandra comae West- en Zuid-Europa bewoont. Gelukkig komt er bij ons maar één soort voor: Timandra comae. Op grens van het verspreidingsgebied overlappen de soorten elkaar, zodat je daar altijd microscopisch onderzoek zou moeten doen om ze uit elkaar te houden.